Humanisme begint met ontroering

Als ik in een lezing voor een gezelschap van humanisten zou verkondigen dat het humanisme begint met ontroering, dan moet ik er wel op bedacht zijn dat zij waarschijnlijk niet instemmend zullen applaudisseren. Ontroering is wel het laatste woord dat mij spontaan te binnen schiet wanneer ik weer eens aan het Humanistisch Verbond en de Universiteit voor Humanistiek moet denken. Toch is de keuze voor het humanisme in essentie een gevoelszaak en daarom juich ik het van harte toe dat de redactie van Zindroom in deze editie voor dit gevoelige thema -ontroering- heeft gekozen. Zie onze humanistische universiteit ook als een schooltje waarin nog veel emotioneel werk moet worden verricht!

Vraag ik verder welk grondgevoel de overhand heeft in de teksten, gesprekken, werkzaamheden en acties die ik van humanisten en humanistici gelezen, gehoord en gezien heb, dan moet ik eerder aan verontwaardiging dan aan ontroering denken. Humanisten zijn verontwaardigd  over de misstanden in de wereld en daarom streven zij naar humanisering. Ook schreeuwen zij moord en brand over het nihilisme waardoor onze seculiere wereld geteisterd wordt en daarom zoeken zij naar zin.   

Maar wanneer ik hieruit concludeer dat humanisten vooral geobsedeerd zijn door de dingen waar zij tegen zijn, dan moet ik uiteraard ook voor mezelf spreken. Kijk bijvoorbeeld naar de columns die ik in de vorige edities van Zindroom gepubliceerd heb. Hoe vaak heb ik niet gefantaseerd over de regels die ik zou afkondigen wanneer ik verlicht despoot van Nederland zou worden?  Iedere keer begin ik zo’n megalomane column met de dingen die mij irriteren, zoals het vijandige vuurwerk dat wekenlang in het wilde weg wordt afgestoken en de stinkende auto’s die onze levens in gevaar brengen. Overigens is er niks mis met dit militante humanisme en ik hoop van harte dat ik altijd weer kwaad zal worden over de dingen die niet goed gaan in de wereld. Dus in die zin voel ik mij zeker verwant met de humanisten die ik hierboven op de korrel lijk te nemen. Leve het humanisme!

Toch denk ik dat wij onze humanistische strijd voor een betere wereld nieuw elan kunnen geven wanneer we uitgaan van een positief gevoel over de wereld. En dan heb ik het niet over een gevoel dat je manmoedig kunt opwekken of over de zin die je actief aan het leven wilt geven. Nee, ik wil het in deze column juist hebben over een goed gevoel dat je kan overkomen. Dat goede gevoel kan ook melancholisch zijn. Ik wil het dus over ontroering hebben, want ik meen echt wat ik hierboven verkondigde. Humanisme begint met ontroering. Dit betekent echter niet dat je vanzelfsprekend humanist wordt wanneer je ontroerd raakt door iets of iemand. Hoe ontroering doorwerkt of verwerkt wordt, laat zich niet voorspellen.

Je weet nooit wat er gaat gebeuren als je aan anderen laat zien dat je ontroerd bent.  Dan heb je de regie over jezelf verloren. Veel hangt nu af van de reacties van de mensen in je directe omgeving: zij kunnen je maken of breken. Maar veel vaker is er op zulke momenten sprake van een verwarring die wij nooit precies kunnen duiden. Zo herinner ik mij als de dag van gisteren hoe ik met mijn pasgeboren baby door de gangen van het ziekenhuis liep en hoe ontroerd de mensen naar mijn kindje opkeken. Toen ik iets aardigs wilde terugzeggen tegen de mensen die in een grote wachtkamer ontroerd naar mijn dochtertje zaten te staren, werd ik plotseling in de rede gevallen door een man die met stemverheffing tegen mij zei: “Je denkt toch zeker niet dat wij naar jou zitten te kijken?” Er werd hard gelachen door de mensen in die wachtkamer en ik lachte maar mee.

In het alledaagse leven zal het dus altijd ongewis zijn hoe mensen op jouw ontroering zullen reageren. Je kunt dan op alle mogelijke manieren geraakt worden. Je wordt geraakt door iets wat er in de wereld gebeurt of door herinneringen die in je opkomen. En als je niet alleen bent, zijn er ook de anderen die jou op die momenten diep kunnen raken. Wel moet worden gezegd dat het woord “raken” slechts ten dele afdekt wat hier gebeurt. Ontroering duurt langer dan de flitsende woorden “raken” en “geraakt worden” suggereren. 

Soms lijkt het alsof ontroerde mensen op een kruispunt staan in hun levensloop en dat zij hun hele leven aan zich voorbij zien trekken. Sprekende voorbeelden van plekken waarin zulke momenten van ontroering getriggerd worden, zijn begrafenissen en trouwerijen. Op de hoogtepunten van een bruiloft of een uitvaart sta je letterlijk stil bij de dingen die er in het leven toe doen. In de momenten van ontroering gebeurt er veel tussen mensen, maar wat er dan eigenlijk gebeurt, moet je wel kunnen “lezen”. Ontroering speelt zich vooral in de binnen- en tussenwerelden van mensen af.

Omdat wij zo graag willen dat onze ontroering gekoesterd en beschermd wordt, hebben wij rituelen in het leven geroepen. Bij een herdenking wordt een minuut of een paar minuten stilte in acht genomen en wij eisen dat die stilte gerespecteerd wordt. We willen ons op zulke momenten niet laten verrassen en daarom is het buitengewoon storend wanneer deze code doorbroken wordt. Dit laatste gebeurde bijna 10 jaar geleden bij de jaarlijkse Dodenherdenking op de Dam. Tijdens die paar minuten van stilte hoorden wij opeens een man schreeuwen. Mensen die erbij waren, dachten even dat er iets verschrikkelijks zou gaan gebeuren en er werd nog jaren later over dit incident gesproken. Toen werd weer duidelijk hoe nauw het er allemaal op aankomt wanneer wij onze momenten van ontroering willen koesteren.      

Zo weten we hoe kwetsend het is wanneer mensen in jouw omgeving moeten lachen om jouw ontroering. Een vroegere vriendin vertelde mij ooit over de eerste keer dat zij met de jongen van haar dromen aan het zoenen was. Op het moment dat haar tong zijn mond binnen ging, maakte die jongen zich van haar los en terwijl zij langzaam haar tranende ogen open deed, zag zij dat hij haar strak aankeek. De woorden die hij toen tegen haar sprak, zou zij nooit vergeten: “Weet je dat ik een kunstgebit heb?” Natuurlijk zat hij haar toen te dollen, maar hij had haar met deze harteloze woorden letterlijk en figuurlijk van haar stuk gebracht.

Het risico op hoon en afwijzing loop je eerder op als je je ontroering toont aan mensen die jou niet kennen. Denk bijvoorbeeld aan mensen die hun ontroering tonen voor televisie-camera’s. Hier moet ik met tegenzin terugdenken aan de zomergast Henk Jan Smits die in de zomer van 2006 aan tafel zat bij de presentator Joris Luyendijk. Smits sprak over authenticiteit, pure bezieling, het echte talent of de zogenoemde X-factor waarmee sommige artiesten zich onderscheiden van de massa. Zijn punt was dat sommige personen die echtheid of die X-factor wel hebben, maar de meeste anderen niet. Echtheid is dus een zeldzaamheid. Dat zie je volgens Smits ook als mensen hun ontroering tonen.

Om duidelijk te maken wat het verschil is tussen echte ontroering en ontroering die gefaked is, liet hij twee bruiloften zien van bekende Nederlanders. Het ging hier om de bruiloft tussen de kroonprins Willem-Alexander en Maxima Zorreguieta en de bruiloft tussen de stervoetballer Rafael van der Vaart en het topmodel Sylvie Meis. Deze twee jonge stellen gingen ieder afzonderlijk voor de ogen van de televisiecamera’s trouwen en die spektakelstukken werden in beide gevallen live op televisie uitgezonden. Smits selecteerde cruciale scenes die qua entourage identiek waren. Wat wij te zien kregen, waren de momenten waarop er tranen van ontroering over de wangen van de bruiden stroomden. In het eerste fragment zoomde de camera in op het gezicht van prinses Maxima die duidelijk ontroerd raakte toen er Argentijnse tangomuziek werd gespeeld. “Dit is pure ontroering!” klonk de overslaande stem van Smits. En alsof Smits verslag deed van een voetbalwedstrijd riep hij: “Wat is het toch geweldig dat die cameraploeg die traan zo scherp in beeld heeft gebracht!”

Het enthousiasme van Smits was aanstekelijk, maar toen hij daarna begon te vertellen over de ontroering van Sylvie Meis, liet hij zich pas echt van zijn duivelse kant zien. Zijn commentaar op de tranen die over de wangen van Sylvie Meis stroomden, was net zo vernietigend als zijn vroegere afbraaksessies in het televisieprogramma Idols. Sylvie Meis wil volgens Smits zo graag authentiek overkomen, maar zij kan volgens Smits in de verste verte niet aan de levensechte ontroering van prinses Maxima tippen. Iedereen kan volgens Smits duidelijk zien dat de ontroering van Sylvie Meis kitsch is.

Joris Luyendijk liet zijn zomergast ongegeneerd uitrazen. Hij sprak hem niet tegen en hij leek er geen moeite mee te hebben dat zijn gast zich ook in dit chique programma ontpopte als het vervelendste jongetje op het schoolplein. Maar hoewel ik een diepe afkeer heb van Smits en de showbusiness die hij met zijn Idols op touw heeft gezet, heeft hij mij op deze zomeravond toch aan het denken gezet. Hebben wij inderdaad zoiets als een zesde zintuig waarmee wij kunnen onderscheiden wat echte ontroering is en wat niet?

Ik denk van wel, maar anders dan Henk Jan Smits geloof ik dat alle mensen over dit vermogen beschikken. De vraag waar het nu op aankomt, is hoe wij dit vermogen verder kunnen ontwikkelen. Precies hier ligt een grote uitdaging voor de humanistiek die zichzelf “de mooiste studie is de mens” noemt. Laten wij ons opnieuw bezinnen op het humanisme. Zoals de filosofie begint met de verwondering, zo begint het humanisme met ontroering. Waar verwondering gepaard gaat met besef dat er überhaupt iets is, daar heeft ontroering betrekking op de dingen die het leven de moeite waard maken. In die zin staat ontroering aan het begin van alle vitale beschouwingen over het leven. Ik voel mij humanist wanneer ik ontroerd ben over de mooie dingen die mensen in de wereld tot stand brengen.   

Correctivisme (met dank aan mijn oude vriend Jos)

De toenemende morele verontwaardiging over seksueel misbruik in televisieprogramma’s en de morele afkeuring van de racistische spreekkoren in voetbalstadions wijzen erop dat wij steeds gevoeliger reageren op morele grensoverschrijdingen. Dit moet zeker gezien worden als een vooruitgang, maar die vooruitgang heeft wel een prijs. Ons wordt namelijk van alle kanten geleerd om ons zo correct mogelijk te gedragen. Dit lijkt goed, maar de valkuil waarin wij zodoende verstrikt dreigen te raken, is dat wij steeds banger worden om vrijuit te spreken.

Om echt vrijuit te spreken, moet je namelijk buiten de gangbare kaders kunnen denken en dat is onmogelijk zolang wij moeten gehoorzamen aan de eis om ons zo correct mogelijk uit te drukken. Wie zich vrij uitspreekt over de gang van zaken in een organisatie, moet er namelijk niet vreemd van opkijken dat hij of zij door zijn/haar leidinggevende op het matje wordt geroepen. Want hoewel wij onszelf zo vaak wijsmaken dat wij zo’n grote mond hebben, blijken wij in Nederland een hekel aan rebellen en klokkenluiders te hebben.

Zo zeiden alle managers op de verschillende scholen, waarin ik als docent gewerkt heb, dat het een goed teken is als zij niks over mij te horen zouden krijgen. Ik had hier moeite mee en ik kreeg daarom telkens hulp van een coach die mij leerde hoe ik mij kon aanpassen aan de mores van de organisatie. Een vriend van mij sprak over “correctivisme” en ik vond dit een treffende aanduiding voor de schaapachtige mentaliteit die in onze organisaties wordt gekoesterd. Want  leren wij hiermee niet om stelselmatig weg te kijken van de misstanden die achter die vernislaag van het correctivisme schuilgaan?   

Dit speelt ook op het niveau van de samenleving. Het is zo moeilijk om tegen morele misstanden te strijde te trekken, omdat de overheidsinstanties het recht en het morele gelijk aan hun kant lijken te hebben. Nog steeds zien wij de overheid als vadertje staat die de problemen van onze samenleving moet oplossen. Maar de recente geschiedenis leert dat vadertje staat niet thuis geeft wanneer kwetsbare kinderen een beroep op hem doen.

Zo joeg de belastingdienst op gezinnen met jonge kinderen die niets hebben misdaan. Ook faalde de Rijksoverheid in de jeugdbescherming. En waarom schreeuwen wij geen moord en brand wanneer de rechtbank na een hoger beroep van de regering alsnog oordeelt dat onze regering in haar recht staat wanneer zij weigert om wanhopige en hongerige Nederlandse kinderen van IS-ouders uit de Koerdische kampen in Syrië te bevrijden?

Zolang wij ons door het correctivisme laten verblinden, is het onmogelijk om de  beleidsmakers in onze samenleving te zien als de wolven in schaapskleren die zij zo vaak blijken te zijn. Hoewel het natuurlijk goed is om verkrachters, aanranders en racisten keihard te straffen, mag dit verlangen naar recht en rechtvaardigheid niet gepaard gaat met een allergie voor rebellen die niet binnen de bestaande kaders passen. Het systeem heeft er namelijk alle belang bij om rebellen te criminaliseren.

Als de leiders in de samenleving zich verschuilen achter regel- en wetgeving om moreel onrecht recht te praten, dan is het voor burgers een plicht om ongehoorzaam te worden. Zoals de Italiaanse filosoof Girgio Agamben laat zien, is het in zulke uitzonderingssituaties goed om buiten de kaders te leren denken. Deze leerschool vergt tijd die zich niet in geld laat vertalen.    

Islamitisch onderwijs in de ban

De komende weken worden buitengewoon spannend voor het islamitisch onderwijs in Nederland. Bij de Raad van State ligt namelijk een spoedprocedure die het Amsterdams Cornelius Haga Lyceum tegen de Rijksoverheid heeft aangespannen. Als het Cornelius Haga Lyceum deze zaak op 15 november verliest, dan zal de financiering van deze enige Islamitische middelbare school voor 1 december worden stopgezet. De Rijksoverheid lijkt alles op alles te zetten om dit laatste bolwerk van voortgezet Islamitisch onderwijs te vernietigen. Wat bezielt de Rijksoverheid?

Deze laatste vraag dringt zich op, omdat er in het geval van het Cornelius Haga Lyceum geen beroep wordt gedaan op de redenen die gewoonlijk naar voren worden gebracht om een school te sluiten. Er zijn goede argumenten om een school op te heffen. Zo kan de kwaliteit van het onderwijs onder de maat zijn en er kunnen ook te weinig leerlingen zijn die zich voor een school hebben ingeschreven. Maar laat het Cornelius Haga Lyceum nu juist op deze cruciale punten ruime voldoendes scoren! Volgens het inspectierapport uit 2019 is de kwaliteit van het wiskunde- en taalonderwijs ronduit goed en als we kijken naar de inschrijvingen, dan blijkt het leerlingenaantal van het Cornelius Haga Lyceum ondanks alle negatieve berichtgeving zelfs verdubbeld te zijn! Maar wat zijn dan de redenen die in de media genoemd worden om deze school te sluiten?  

De eerste reden die in maart van dit jaar door de Amsterdamse gemeente naar buiten werd gebracht om het Cornelius Haga Lyceum zo snel mogelijk op te heffen, is dat deze school een bolwerk zou zijn van salafistisch extremisme. Er zouden zelfs banden zijn tussen de schooldirectie en Tsjetsjeense terroristische organisaties. Voor deze extreme beschuldiging zijn echter geen bewijzen aangedragen. Het enige feit dat wel onomstotelijk vaststaat, is dat de directeur van deze school, Soner Atasoy, getrouwd is met een Tetsjeense vrouw met wie  hij iedere zomer op vakantie gaat naar Tsjetsjenië. Maar dit maakt hem nog geen terrorist.

Een maand later blijkt het opeens niet meer over die vermeende link tussen het Cornelius Haga Lyceum en de Tsjetsjeense terroristen te gaan. De Rijksoverheid komt op 23 april met het bericht dat de bestuurders van het Cornelius Haga Lyceum zichzelf te veel honorarium hebben toebedeeld. De bestuursleden van deze school zouden zichzelf voor meer dan een fulltime baan laten betalen. Maar is dit echt het probleem? Een feit is wel dat de rector van deze school dag en nacht met deze school bezig is. Deze school is zijn leven en in die zin zou ik het zelfs begrijpelijk vinden als hij zichzelf een extraatje zou laten geven. Hoe dan ook, de financiering kan geen gegronde en aanwijsbare reden zijn om deze school te sluiten. Maar nu komen wij bij de belangrijkste reden die de Rijksoverheid naar voren brengt om deze school te sluiten.   

Het derde argument is dat het Cornelius Haga Lyceum het burgerschapsonderwijs niet op orde zou hebben. Maar er is geen enkele school in Nederland die over het burgerschapsonderwijs een coherent verhaal kan vertellen! Dus als de Rijksoverheid op deze toer blijft doorgaan, dan wordt er duidelijk met twee maten gemeten. Want waarom wordt dit argument wel gebruikt om het Cornelius Haga Lyceum op te heffen en alle andere scholen niet? Deze vraag stellen is hem beantwoorden.

Wie langer over deze vraag nadenkt, moet wel gaan vermoeden dat hier sprake is van een hetze tegen het Islamitische onderwijs. Maar als dit vermoeden gegrond is, dan moet de Rijksoverheid keihard teruggefloten worden. Deze hetze staat namelijk niet op zichzelf. Het  gaat hier om een zaak die alle moslims in Nederland raakt.

Artikel 23 maakte het mogelijk dat religieuze gemeenschappen in Nederland hun eigen scholen mochten oprichten, maar kennelijk geldt dit niet voor de miljoen moslims die al generaties lang in Nederland leven. Wij Nederlanders moeten ons schamen! Voordat wij het burgerschapsonderwijs optuigen om onze normen en waarden over te dragen aan de nieuwkomers in onze samenleving, moeten wij eerst voor onze eigen moslims kunnen verantwoorden waarom wij hier met twee maten blijven meten.    

Toespraak bij de bachelor-buluitreiking op vrijdag 18 oktober 2019

Het is voor mij een grote eer om jullie te mogen toespreken bij deze Bachelor-buluitreiking en ik hoop dat het mij lukt om iets tegen jullie te zeggen wat je niet meteen zult vergeten. Daarvoor dacht ik bij de voorbereiding van deze speech dat ik er goed aan zou doen om zo dicht mogelijk bij mezelf te blijven. Maar wees gerust. Het is niet dat ik nu de hele tijd over mijzelf wil gaan praten. Ik  ken mijn plaats. Als ik dieper over mijzelf en de humanistiek nadenk, dan denk ik vooral aan jullie. Jullie zorgen ervoor dat ik mij op de een of andere manier thuis voel op deze universiteit. In deze toespraak probeer ik duidelijk maken waar dat nu precies in zit.

Sinds ik vanaf september 1990 op deze universiteit begon te studeren is er zo veel op deze universiteit veranderd dat ik mij soms afvraag of de Universiteit voor  Humanistiek niet getransformeerd is in iets anders. Dan klaag ik weer dat de UvH een gewone sociale wetenschap is geworden en dan krijg ik natuurlijk het verwijt dat ik te veel aan de oude humanistiek vasthoud en dat ik mijn heil elders moet gaan zoeken… Ach je raadt het al. Laat maar. Ik wil jullie nu niet vermoeien met dat interne gekissebis. Sorry daarvoor. Veel belangrijker is mijn zelfkritische vraag in hoeverre mijn klacht gegrond is. Zie ik niet iets wezenlijks over het hoofd? Ik vermoed van wel.

Wie goed naar de dertigjarige geschiedenis van de UvH kijkt, ziet namelijk dat er wel degelijk een continuiteit in alle veranderingen ontwaarbaar is. De UvH heeft een identiteit of een signatuur en daarvoor zorgen de studenten. Jullie dus! Julie zorgen ervoor dat de Universiteit voor Humanistiek een unieke leef- een leergemeenschap is. Wie op zoek gaat naar de identiteit van de UvH, dient dus in de eerste plaats naar onze studenten te kijken.

In navolging van de beroemde Franse filosoof Paul Ricoeur, die ons het motto van “een zinvol leven in rechtvaardige instituties” aan de hand heeft gedaan, begrijp ik “identiteit” als het karakter of de signatuur die in de loop van de tijd hetzelfde blijft. De identiteit van de UvH zie je letterlijk terug in de  verzameling van handafdrukken van studenten die op de wanden van de grote hal op de begane grond van dit gebouw te zien zijn. Alle studenten die hun bachelor- of masterdiploma gehaald hebben, dopen hun handen in de verf en daarna drukken zij hun handen tegen de wand. Dit is een prachtig ritueel dat door oud-UvH student Jan Warndorff bedacht is en waaraan gelukkig nog veel waarde wordt gehecht binnen de UvH-gemeenschap. Toen wij verhuisden van het gebouw op de Drift naar dit oeroude gebouw op de Kromme Nieuwegracht werden de oude handafdrukken meegenomen. Je ziet die handafdrukken van onze alumni-studenten meteen als je in de grote hal van dit gebouw komt. Telkens als ik dit zie, dan voel ik mij thuis op de UvH.

Wel vraag ik mij vaak af hoe lang deze traditie kan doorgaan. Zal er ooit een moment komen dat er geen ruimte meer is op de wanden om de handafdrukken van de toekomstige afstudeerders te plaatsen? Als ik hierover nadenk, dan voel ik mij weer het kleine kleinkind van mijn opa die op zijn 70ste verjaardag aan al zijn kleinkinderen beloofde dat wij bij iedere nieuwe verjaardag van hem 100 gulden zouden krijgen. Wij waren met tientallen neefjes en nichtjes, dus we waren benieuwd hoe lang hij zich aan deze belofte zou kunnen houden. Toch was er geen reden om bang te worden dat hij met deze traditie zou breken, want mijn opa straalde vertrouwen uit. Ook toen hij ver in de 90 was, stond hij op zijn verjaardag nog vrolijk briefjes van honderd uit te delen. Dus hier heb ik mijn “basic trust” aan te danken. Daarom geloof ik dat het uiteindelijk goed moet komen met de UvH…

Dus ook als de UvH over honderd jaar tot een mega-universiteit is uitgegroeid, zal er op de wanden genoeg ruimte zijn om alle handafdrukken van onze studenten op de wanden te herbergen. En zolang er nieuwe handafdrukken op de muren bij komen, blijft het humanistische bloed door de aderen van de humanistieke leef- en leergemeenschap stromen!

Nu vrees ik dat mijn collega’s met hun oren staan te klapperen als zij mij zo horen praten. In mijn oproep om het humanistische bloed door de aderen van de humanistieke leefgemeenschap te laten stromen, horen zij wellicht de echo’s van de bloed en bodem kretologie van de fascisten en daar willen mijn collega’s natuurlijk niks mee te maken hebben. Hoewel ik op de UvH en in het Humanistisch Verbond meer sympathisanten voor het Forum voor Democratie heb leren kennen dan ik verwacht had –zie Paul Cliteur-, heerst er op de UvH een sterke antipathie tegen het identiteitsdenken dat vaak met het “gesundes Volksempfinden” geassocieerd wordt. Ook hoor ik studenten en docenten op de UvH vaak klagen dat er te weinig diversiteit is onder onze docenten- en studentenpopulatie. Wel vind ik dat je er voor moet oppassen om niet in de omgekeerde zin racistisch te worden. Want als het woord “wit” telkens weer in één adem wordt genoemd met “homogeen”, “eurocentrisch” of “fallocentrisch”, dan kan ik mij levendig voorstellen dat sommige witte, mannelijke, heteroseksuele humanistiekstudenten dit als een kleine castratie zullen ervaren. En toen ik mij voornam om eens goed te gaan luisteren naar studenten die ik van FvD sympathieën verdacht, werd mijn vermoeden bevestigd. 

Zo legde een vroegere humanistiekstudent, die nu een leidende rol speelt in het Renaissance-instituut van Thierry Baudet, mij uit dat hij zo enthousiast is over de spraakmakende psycholoog Jordan Peterson, omdat hij de intellectuele wereldleider is die de narcistische krenkingen van jonge witte mannen serieus neemt. Hij helpt hen om stem te geven aan hun viriele masculiene trots.

Het is natuurlijk bedenkelijk dat dit geluid ook onder humanistici te horen is, maar gelukkig gaat het hier om een kleine minderheid. De sfeer op de UvH zal altijd groen links blijven. Wel hoor ik studenten vaak zeggen dat zij graag meer in contact zouden willen komen met mensen die radicaal anders denken dan zij, maar dan vraag ik mij af wat jullie eigenlijk bedoelen. Willen jullie ook in gesprek gaan met mensen die uit naam van hun geloof vijandig staan tegenover homoseksualiteit, transgenderisme of abortus?

Mijn geradicaliseerde ex-collega Vincent Stolk was natuurlijk een intrigerende casus. Ik heb hem opgevolgd als vaste columnist bij het studentenmagazine Zindroom, maar het is mij nooit gelukt om de impact van Vincent te evenaren. Vincent slaagde er iedere keer in om de knuppel in het hoenderhok te gooien en dat was op een bepaalde manier nodig, want het is hier soms een beetje duf. Overigens moet dit niet op de manier van Vincent gebeuren, maar dat terzijde… Gelukkig hebben wij nog Patrick van Wageningen die voor de nodige reuring weet te zorgen.

Toch blijf ik van mening dat er op de UvH te weinig debatten worden gevoerd over de grote isseus in de samenleving. En misschien zou dit inderdaad veranderen als er meer studenten uit andere culturen en achtergronden op de UvH zouden studeren. Dankzij de groene humanistiek en mijn zeer gewaardeerde collega Fernando Suarez Muller staat het klimaatprobleem op de kaart, maar ik mis op de UvH maatschappelijke debatten over sociale ongelijkheid, transgenderisme, Artikel 23, het vluchtelingenprobleem en de identiteit van Europa. Als er meer diversiteit komt op de UvH, dan zullen die debatten waarschijnlijk eerder van de grond komen.

Maar voordat wij het wervingsbeleid daarop gaan afstemmen, wil ik de aandacht richten op de dingen die al zo lang heel erg goed gaan. Laten we dit alsjeblieft koesteren! Dat de sfeer op de UvH goed is, hebben wij vooral aan de studenten te danken. Terwijl de kantine bijna afgeschaft is, zorgen de studenten ervoor dat de prachtige humanistieke traditie van het kerstdiner blijft voortleven. Ik ben samen met Fernando een van de weinige docenten die ieder jaar aanschuift bij deze feestelijke maaltijd en ik kan dus uit eigen ervaring zeggen dat het ieder jaar een groot feest is. En dat allemaal dankzij onze fantastische studenten!

Maar nu zie ik voor mij hoe de ouders met hun ogen gaan fronsen. Ik denk nu vooral aan mijn eigen overleden vader die -als hij hier was- zou zeggen: “Feestvieren is leuk, ijsjes eten en meisjes versieren ook trouwens, maar leren die studenten ook nog wat?” “Ja pa”, zou ik tegen hem willen zeggen, “jouw vraag is terecht! Maar laten we jouw vraag scherper stellen.” Leren de studenten  hier op de Universiteit voor Humanistiek dingen die ze nergens anders kunnen leren? Deze vraag kun je natuurlijk het beste aan de studenten zelf stellen, maar toch wil ik tot slot graag voor de studenten zelf gaan spreken. Kijk maar of je het met me eens bent of niet. Je hebt niks meer van mij nodig, dus nu mag je mij beoordelen.

Vorig jaar zei ik bij de bachelorbul-uitreiking dat onze studenten een bijzondere feeling hebben met zingevingsvragen. Dit betekent dat zij zich kunnen bezighouden met levensvragen waarop geen definitieve antwoorden gegeven kunnen worden. Wij leren onze studenten onzekerheidstolerantie, ja wij koesteren de wijsheid van de onzekerheid en die zin pleitte ik ervoor dat je pas geschikt bent om humanistiek te studeren als je niet weet wat je met je leven wilt. Sommige studenten blijken hier een talent voor te hebben. Ik was zo iemand.

Nu vraag ik mij af in hoeverre mijn onderwijsvisie in lijn is met de taal die gebezigd wordt in de beleidsdocumenten die binnen de UvH over het onderwijs gepubliceerd worden. Zo lees ik in het recente zelfstudierapport veel over de vormen en vaardigheden die onze studenten moeten ontwikkelen. Daarin schuilt een geloof in maakbaarheid. Wij willen de wereld beter maken.

Verder lees ik dat het op de UvH om vorming draait en dat we dit begrip in brede zin moeten begrijpen. In ons onderwijs “gaan academische vorming, professionele vorming, levensbeschouwelijke vorming en persoonlijke vorming hand in hand”. Onze rector heeft zich sterk gemaakt voor de opleiding tot allround humanisticus en die allround humanisticus moet zowel  wetenschappelijk, levensbeschouwelijk als professioneel en persoonlijk gevormd zijn. Onze studenten moeten eigenlijk in alle humanistieke werkvelden kunnen werken. Daarbij kun je denken aan geestelijke begeleiding, organisatie-advies, training, onderwijs en de wereld van het onderzoek. 

Eigenlijk vind ik dat wij in die lijn moeten verdergaan. Maar dit betekent nogal wat. Er kwam ooit een student bij mij met een onderzoeksvoorstel dat precies hierover ging. Zo vroeg Maarten van de Berg in zijn onderzoek voor zijn bachelorscriptie wat het nu eigenlijk betekent voor de vormgeving van ons onderwijs wanneer academische vorming, levensbeschouwelijke vorming, professionele vorming en persoonlijke vorming hand in hand gaan. Betekent dit niet dat praktijkdocenten, theoriedocenten en methodologiedocenten heel intensief met elkaar moeten gaan samenwerken? Maarten interviewde docenten uit die verschillende leerdomeinen en hij ontdekte dat die docenten graag met elkaar willen samenwerken, maar dat die co-creatie niet echt van de grond komt. Nu blijkt dat de studenten dit wel doen. Hoe doen ze dat?   

Welnu, onze studenten volgen modules in die verschillende leerdomeinen en zij maken daar hun eigen unieke, eclectische humanistieke profiel van. Dat hoor ik telkens weer terug in hun mooie toespraken bij de buluitreikingen. Ik heb echt bewondering voor de manieren waarop onze studenten hun eigen niche in de wereld weten te vinden. Telkens wanneer ik luister naar de toespraken die zij bij de buluitreikingen houden, denk ik dat onze studenten beter begrijpen wat een brede opleiding tot allround-humanisticus betekent dan de docenten die hier werken. En dat is begrijpelijk, want docenten geven les in specifiek vakken, terwijl studenten de hele studie volgen. Daarom wil ik ter afsluiting weer met nadruk zeggen dat het vooral de humanistiekstudenten zijn –jullie dus!- die het humanistieke elan levend houden. Het ga jullie goed verder.

Hartelijk dank voor jullie aandacht en van harte gefeliciteerd met het behalen van je diploma!  

Laudatio voor Thijs Koers

Utrecht, 4 oktober 2019. Speech ter gelegenheid van de buluitreiking aan Thijs Koers

Beste Thijs,

Pas nu ik deze brief aan jou schrijf, verwonder ik mij over jouw achternaam “Koers”. Nu pas zie ik hoe goed jouw achternaam bij jou past. Weet je eigenlijk zelf wel wat jouw naam eigenlijk betekent? Zal ik nu jouw diepste geheim aan jou verklappen? Ben je er klaar voor? 

Welnu, “Thijs Koers” betekent dat jouw leven op koers loopt. Zo wist jij precies waar jij heen wilde na jouw studie. Jij zou humanistische geestelijk raadsman bij de krijgsmacht worden. Jouw stage bij de krijgsmacht en jouw afstudeeronderzoek naar morele verwondingen bij militairen sloten daar perfect bij aan. Toen jij mij tijdens je afstudeeronderzoek vertelde dat je bijna aangenomen was als humanistisch geestelijk raadsman bij de krijgsmacht, zag ik het jou al helemaal doen. We hebben daarover vaak gesproken, want ik wilde ook graag als geestelijk raadsman bij de krijgsmacht gaan werken. Maar wij zijn wel kleurenblinden en jij hebt gemerkt dat je daar in het leger niet mee aan moet komen…  Maar laat ik nu niet op de zaken vooruitlopen. Ik beloof je dat ik hier later op terug zal komen.

Overigens zie ik jou ook in andere werkvelden als humanistisch geestelijk raadsman aan de slag gaan, maar als je in de krijgsmacht zou gaan werken, dan zie ik voor mij hoe jij luistert naar stoere mannen die jou uitleggen hoe het materieel werkt. Jij toont interesse in hun dagelijkse werk en je maakt makkelijk contact met hen, maar uiteindelijk zijn het wel hun grote levensvragen die jou het meeste interesseren.

Vreemd genoeg zoek je die zogenoemde moerassigheid graag op, terwijl ik geen troebel trekje bij jou heb kunnen ontdekken. Ja, ik ken echt weinig mensen die zo gezond zijn als jij. Zo ben je in je vrije tijd vaak op de atletiekbaan van Hellas te vinden waar je dagelijks traint voor jouw favoriete afstand “de 400 meter”. Daar geniet je intens van en je houdt ervan om te dollen. Zo vertelde je mij dat je het bij atletiekwedstrijden leuk vindt om op de spannendste momenten van totale concentratie tegen je concurrenten op de 400 meter te zeggen: “Een ding is zeker: we hoeven maar één rondje te lopen, dus we zullen straks niet snel verdwalen.”

Ja, je hebt gevoel voor droge, plagerige humor, maar in jouw masterscriptie laat je zien dat je er niet voor terugdeinst om ook de existentiële dieptes in te duiken. Het mooiste deel van jouw scriptie is jouw analyse van de roman Yellow birds van Kevin Powers. Deze roman uit het jaar 2012 is het boek over de Irak-oorlog in 2003. Nadat je in je scriptie eerst in discussie bent gegaan met psychologen die spraakmakend zijn in het academische discours over moral injury, laat je vervolgens aan de hand van de oorlogsroman van Kevin Powers zien hoe het wetenschappelijke denken over morele verwondingen verdiept en verrijkt kan worden wanneer je daarnaast ook vanuit een literair-filosofisch perspectief kijkt naar de levensloop van militairen die in oorlogssituaties handelingen moeten verrichten die tegen hun eigen morele gevoelens ingaan.

Op een gegeven moment sta je stil bij de morele blessure die de hoofdpersoon van deze roman oploopt wanneer hij op zoek gaat naar zijn beste vriend die vermist is. Als hij zijn vriend zonder ogen in zijn kassen dood op de grond ziet liggen, beslist hij om het zwaar verminkte lichaam van zijn dode vriend te laten afdrijven in de rivier de Tigris. Dit gaat in tegen het oorlogsrecht en hij zwijgt hierover tegenover zijn superieuren. De hoofdpersoon wil op die manier de moeder van zijn beste vriend tegen deze horror in bescherming nemen. Voor die morele daad moet hij echter wel de wet overtreden. Natuurlijk leg jij hier een  link met de tragedie Antigone van Sophocles. Ook hier gaat het om een mens die het noodlottige besluit neemt om haar dode broer te begraven op een manier die dwars tegen de heersende wetgeving ingaat.

Jij legt uit dat het trauma van de hoofdpersoon niet alleen in termen van PTSS geduid moet worden, want in deze roman wordt niet zozeer het slachtoffer als wel de dader in beeld gebracht. In jouw duiding van deze roman demonstreer je dat je je empathische verbeelding tot het uiterste moet ontwikkelen om te kunnen inzien hoe veel pijn het kan doen om anderen pijn te moeten doen. Ik zie jouw romananalyse als een vorm van humanistisch geestelijk raadswerk. Zoals jij te werk gaat in jouw duiding van het centrale personage in deze oorlogsroman, zo zou een humanistisch geestelijk raadsman of raadsvrouw te werk moeten gaan in een gesprek met een getraumatiseerde militair.

Daar ben jij volgens mij geknipt voor, maar toen kwam de militaire dienst jou op het allerlaatste moment vertellen dat het hele feest niet doorging, omdat er kleurenblindheid bij jou geconstateerd was. Jij bleef er ogenschijnlijk kalm onder. Toen ik jou vroeg hoe het mogelijk was dat jij hier niet helemaal kapot van was, antwoordde jij dat je het ergens wel fascinerend vond dat het een keer niet over rolletjes liep in je leven. “Normaliter gaat het in grote lijnen zoals ik het wil,” zei jij, “maar nu komt er duidelijk een kink in de kabel. Dat vind ik wel spannend.”  Het lijkt alsof jij het bijna fascinerend vond dat jouw levensloop nu een keer niet op koers lag. Dus nu moest je gaan bijsturen.

En dat heb je uitstekend gedaan! Zo heb jij voor jezelf alweer een nieuwe koers uitgestippeld. Je gaat samen met Sylvie de Kubber in de psychiatrie werken en ik weet dat jullie samen prachtige dingen hebben gedaan en gaan doen, zoals moreel beraad voor kinderen.

Beste Thijs, jij gaat de wijde wereld en ik ga jou op de UvH missen, maar ik wens jou natuurlijk alle goeds toe. Dus Thijs, houd koers, jij gaat een avontuurlijke toekomst tegemoet!

Hartelijke groet van Martien.

Een korte beschouwing over “Der Prozess” van Fanz Kafka

Toen mijn nieuwe contactpersoon bij de redactie van Zindroom, Fenna van Dijk, mij mailde  met de vraag of ik in deze aflevering van Zindroom een column over het proces of “Der Prozess” wilde schrijven, moest ik meteen aan de roman “Der Prozess” van Franz Kafka (1883-1924) denken. Deze roman heeft mijn leven veranderd. Ik moet hierover schrijven, maar dat zal eerder in de vorm van een beschouwing dan in de vorm van een column gebeuren. Er is zo veel over deze roman te zeggen en daarom vrees ik dat ik in deze korte beschouwing over “Der Prozess” slechts een tipje van de sluier kan oplichten. Maar als ik één lezer van Zindroom zo ver krijg dat hij of zij dit boek gaat lezen, dan is mijn missie geslaagd!   

Want wat een vreemde of beter vervreemdende roman (geschreven in 1914-1915 en postuum gepubliceerd in 1925) is dit! Zie bijvoorbeeld de openingszin waarin ons ideaalbeeld van een normale, geordende wereld meteen op zijn kop wordt gezet: “Jemand mußte Josef K. verleumdet haben, denn ohne daß er etwas Böses getan hätte, wurde er eines Morgens verhaftet” (vertaling:  “Iemand moet Josef K. belasterd hebben, want zonder dat hij iets verkeerds had gedaan, werd hij op zekere ochtend gearresteerd.”). Wat mij in deze zin fascineert, is dat we pas bij herlezing inzien dat deze zin vager is dan op het eerste gezicht lijkt. Toen ik deze openingszin voor het eerst op de middelbare school las, dacht ik meteen te weten wat de situatie was waarover in deze roman verteld wordt. Waarschijnlijk legde ik een koppeling met de vele films die ik gezien had over heroïsche personages die onterecht beschuldigd werden van de gruwelijkste misdaden. Die films laten er meestal geen misverstand over bestaan wat exact de misdaad is waarvan de onschuldige hoofdpersoon beschuldigd wordt. Ook wordt meestal snel duidelijk wie hem erin geluisd heeft, maar daarna begint de comeback van de hoofdpersoon. Je ziet ergens wel aankomen dat hij uiteindelijk gaat winnen, want het is wel de bedoeling dat je een goed gevoel overhoudt aan het kijken van zulke films. Hier gelden dus onuitgesproken afspraken tussen de filmmaker en de kijker. Hoewel het toch altijd weer spannend is om naar zulke films te kijken, moet je ervan op aan kunnen dat zo’n verhaal bijna altijd goed afloopt. Het probleem zal opgelost worden, de vals beschuldigde hoofdpersoon wordt gerehabiliteerd en de slechteriken zullen uiteindelijk het onderspit delven. Maar toen ik met deze verwachtingen verder las in de roman “Der Prozess” van Franz Kafka, kwam ik bedrogen uit. Hierdoor raakte ik geïrriteerd, maar overheersend was toch de fascinatie. Ik las verder en ik werd als levenslange lezer geboren.

Maar ik wil het nu niet over mijzelf hebben. Kijk alsjeblieft nog eens goed naar de geheimzinnige openingszin van deze roman!Het enige wat expliciet in het vage wordt gelaten, is de precieze ochtend waarop de handeling begint –was het een maandag, dinsdag, etc… en in welk jaar speelt het?. Maar daar kun je nog ongestraft overheen lezen. De naam van het personage is natuurlijk wel opmerkelijk. Wie heet er nu K? Alle centrale personages van Kafka heten zo, in deze roman krijgt hij ook nog een voornaam – Josef – en hoewel dat detail zeker te denken geeft, wil ik hier evenmin bij stilstaan. Maar als de verteller de woorden “belasterd“, “verkeerds” en “gearresteerd” gebruikt, dan is het opletten geblazen. Wie is die zogenoemde iemand die Josef K. belasterd heeft? Dat blijft de hele roman onopgehelderd. En wat is het misdrijf waarvan Josef K. ten onrechte beschuldigd wordt? Ook deze vraag blijft in deze roman onbeantwoord.

Ondertussen zien we hoe het personage Josef K. zijn uiterste best doet om antwoorden op deze vragen te vinden. Nadat hij gearresteerd werd, krijgt hij alle tijd en ruimte om uit te zoeken wat nu eigenlijk de zaak is die tegen hem wordt aangespannen. Dit is overigens wel vreemd. Wat bedoelt de verteller nu eigenlijk wanneer hij zegt dat Jozef K. gearresteerd werd? De mannen die Jozef K. komen arresteren, nemen hem niet mee naar een politiebureau. Zij laten hem vrij rondlopen, hij mag gewoon naar zijn werk gaan en hij krijgt alle tijd en ruimte om op zoek te gaan naar een advocaat.

Wie als lezer sympathie krijgt voor Josef K., zal misschien hopen dat hij aan het dromen is. Dan zullen alle lastige vragen verdwijnen als hij wakker wordt. Toch moeten wij deze optie van de hand wijzen, want deze gebeurtenissen worden niet vanuit het perspectief van het personage, maar vanuit het perspectief van een alwetende verteller verteld. De verteller beschrijft objectief dat Jozef K. op een zekere ochtend gearresteerd werd en we moeten de verteller toch op zijn woord geloven wanneer wij zijn literaire spel mee willen spelen. Dus binnen het raamwerk van dit verhaal moeten wij wel aannemen dat Josef K. gearresteerd werd en die arrestatie moet wel verband houden met het proces of de rechtszaak waar de roman om draait. De vreemde mannen die onaangekondigd bij Josef K. op bezoek komen om hem te arresteren, werken in dienst van de rechtbank. Maar hoe moeten wij die samenwerkingsrelatie tussen de vreemde mannen en de rechtbank begrijpen? Ook deze vraag blijft onbeantwoord.

Wat wel duidelijk is, is dat onze hoofdpersoon tot over zijn oren in de problemen zit. Als ik zie hoe Josef K. ronddoolt in dit kafkaiaanse universum, dan moet ik denken aan een fabel die Franz Kafka ergens anders vertelt over een muis die telkens weer de kat tegenkomt wanneer hij denkt dat hij eindelijk de weg naar de vrijheid heeft gevonden. Op het moment dat de muis zich hierover beklaagt tegenover zijn kwelgeest, hoort hij de kat zeggen: “Je moet een andere weg zoeken.” En dan eindigt dit extreem korte verhaal met de gortdroge opmerking “dat de kat de muis opvrat.”

Dit kat-en-muis-spel is een treffende metafoor voor het eindeloze proces waarin Josef K. verwikkeld is geraakt. Wat deze roman zo onheilspellend maakt, is dat nergens duidelijk wordt wat de regels zijn waarmee dit spel gespeeld wordt. De onaangekondigde entree van de vreemde mannen die hem komen arresteren, lijkt samen te hangen met de afwezigheid van de huishoudster die normaal het ontbijt van Josef K. komt brengen. Als zijn ontbijt later toch arriveert, ziet Josef K. hoe die vreemde mannen zijn ontbijt opeten alsof dit de gewoonste zaak van de wereld is. Het lijkt alsof Josef K. in deze openingsscène onteigend wordt. Hij leeft in een totalitaire staat waarin er geen afstand is tussen het individu en het systeem. Het lijkt met andere woorden alsof de lange armen van de monsterlijke rechtbank overal aanwezig zijn en dat hij ieder moment opgepakt kan worden. Josef K. staat symbool voor de machteloze burger die een radertje is binnen een monsterlijke bureaucratische machine. Dit gevoel van onvrijheid of, beter gezegd, deze vogelvrijheid wordt scherp zichtbaar in de omstreden verfilming die de beroemde regisseur Orson Welles in 1962 van “Der Prozess” maakte. Als ik terugdenk aan deze film, dan zie ik een man voor mij die in een gigantisch labyrintisch gebouw ronddoolt. Nooit komt er een finale, een oplossing of een verlossing in zicht. De lezers van deze roman en de kijkers van deze film kijken samen met Josef K. uit naar het proces – de rechtszaak – die zich nooit zal voltrekken. Ondertussen blijft Josef K. zoeken naar gerechtigheid, maar die zoektocht leidt nergens heen. We worden telkens opnieuw afgeleid naar zijwegen die eindeloos zijn.

Wat zegt deze roman over ons leven? Terwijl ik deze column schrijf, kijk ik naar de poster van Franz Kafka die ik in 1996 in Kafka’s woonplaats Praag gekocht heb en die nu nog steeds tegen de muur van mijn werkkamer hangt. Ik zie het mooie markante gezicht van de auteur en ik lees daaronder Kafka’s aforisme dat precies op de zoektocht van Josef K. betrekking lijkt te hebben: “Der wahre Weg geht über ein Seil, das nicht in der Höhe gespannt ist, sondern knapp  über den Boden. Es scheint mehr bestimmt stolpern zu machen als begangen zu werden.” (Mijn vrije vertaling: “de ware weg gaat over een koord dat niet in de hoogte gespannen is, maar vlak boven de grond. Het lijkt meer bedoeld om je te laten struikelen dan om begaanbaar te zijn.”) Het is die doelloze struikel- en zoektocht die mij fascineert. Dit wordt zo weergaloos verbeeld in “Der Prozess” van Kafka.

Ik blijf zoeken naar woorden om dit geheimzinnige kunstwerk te kunnen duiden en natuurlijk zoek ik daarbij hulp bij andere schrijvers. Zo denk ik dat de woordencombinatie “plotloze thriller”, die Rob van Essen in zijn roman “De goede zoon” gebruikt om zijn eigen literaire werk te typeren, ook toepasselijk is om “Der Prozess” van Franz Kafka te karakteriseren. Je wordt als lezer uitgedaagd om te zoeken naar betekenissen die je telkens weer ontglippen. Maar geldt dit niet ook voor ons die telkens opnieuw verhalen vertellen over ons leven dat zelf geen plot heeft? Dankzij Franz Kafka besef ik dat een waar levensverhaal geen plot kan hebben.

Dit besef zal nooit tot ons doordringen wanneer wij het leven opvatten als een proces waarin scherpe scheidslijnen worden getrokken en harde oordelen worden geveld. En nu  dringt zich een vraag op waarmee ik blijf worstelen. Als we het maatschappelijke leven opvatten als een proces waarin onduidelijke spelregels, onnavolgbare protocollen en onrechtvaardige wetten gelden, dan rijst de vraag of het werk van Kafka nu wel of niet een uitweg uit deze wereld biedt. Terwijl ik deze vraag uitwerk, realiseer ik mij dat ik hierop nooit een bevredigend antwoord zal krijgen. Franz Kafka zal mij altijd te slim af zijn, hoeveel literatuurwetenschappers, filosofen en theologen ik ook te hulp zal roepen om het geheimzinnige werk van Kafka te ontsluiten. 

Ter afsluiting wil ik die fascinerende raadselachtigheid illustreren aan de hand van een kort verhaal “Vor dem Gesetz” dat Kafka eerst in 1915 in het zionistische blad Selbstwehr gepubliceerd had. In zijn roman “Der Prozess” laat hij dit korte verhaal vertellen door een priester die Josef K. ontmoet in een kerk. De priester vertelt over een man die na een lange reis voor de poort van de wet aankomt. Voor die poort staat een wachter die hem zegt dat de deur voor de wet gesloten is. De voetreiziger wacht voor de poort en dat wachten duurt eindeloos. Op het moment dat de reiziger aan het sterven is, buigt de wachter over de reiziger heen en dan voegt hij toe: “Hier kon niemand toelating verkrijgen, want deze ingang was alleen voor jou bestemd. Ik ga nu weg en sluit hem.”

De crux van het menselijke bestaan

De crux van het menselijke bestaan

Toen de redactie van Zindroom mij mailde dat het thema van deze aflevering de crux was, kon ik daar eerst niets mee, maar na een poos nadenken, was er één betekenis van het woord “crux” die tot mijn verbeelding begon te spreken. Ik stuitte op het woord “kernprobleem”. Wat is de crux of, anders gezegd, het kernprobleem van het menselijke bestaan?

Over deze vraag kun je goed van gedachten wisselen met anderen. Wat mij het meest is bijgebleven, was het antwoord dat mijn beste vriend in Nieuw-Zeeland op mijn vraag gaf. Volgens hem is de crux van het menselijke bestaan dat wij niet eerlijk zijn en dat wij onvoldoende recht doen aan de feiten. Zo hebben politici als Trump en Baudet lak aan de feiten en zij zijn bereid om de grootste leugens te vertellen als zij daarmee meer stemmen kunnen winnen en meer macht kunnen veroveren. Wat hem verbaast, is dat de meeste mensen dit voor lief lijken te nemen. Of je nu wel of niet de waarheid spreekt, lijkt “besides the point” te zijn. Het gaat hier niet om de vraag of het waar is wat je zegt, maar wat je daarmee kunt bereiken. Ook hoogopgeleide burgers hoor ik vaak in die trant praten. Dit wordt in de volksmond “pragmatisme” genoemd. Maar hebben we dan verstand en opleiding gekregen om elkaar voor de gek te houden?

Wegkijken van de feiten en minachting voor de waarheid zijn de grootste ondeugden die wij kunnen hebben. Overigens wil ik mijzelf in dit opzicht zeker niet vrijpleiten, want hoe vaak kom ik niet in de verleiding om te zien wat ik wil geloven? Tot op de dag van vandaag blijf ik het mijzelf kwalijk nemen dat ik in de aanloop naar de desastreuze oorlog in Irak (2003) geloofde wat de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Colin Powell en de Britse premier Tony Blair beweerden over de massavernietigingswapens die in Irak zouden zijn. Hun alarmkreet was helemaal in lijn met de berichtgeving waarmee wij dagelijks door kranten en televisie bestookt werden. Tal van westerse journalisten gaven ons redenen om te geloven wat Powell en Blair met zo veel stelligheid verkondigden. Ik geloofde hen, maar langzaam maar zeker begon het mij te dagen dat ik nog nooit zo erg voor de gek was gehouden. En ik werd nota bene nog gewaarschuwd ook! Zo had ik in de maanden voor deze oorlog heftige discussies gevoerd met mijn leerlingen op een zwarte school in Amsterdam-West waar ik toen als maatschappijleer- en geschiedenisdocent werkte. Mijn leerlingen drukten mij op het hart dat de Amerikaanse en Britse politici leugens vertelden, maar ik sloeg hun waarschuwingen in de wind. Te lang geloofde ik wat “onze westerse politici” in lijn met de berichtgeving zeiden: de invasie in Irak was noodzakelijk om groter onheil af te wenden. Ik heb mij gruwelijk vergist en voor mij rees de vraag hoe ik zoiets in de toekomst kon voorkomen.    

Op dit punt wil ik de waarschuwing van mijn Nieuw-Zeelandse vriend ter harte nemen. Het is extreem moeilijk om te weten wat de waarheid is, maar we moeten er wel naar streven om die waarheid zo dicht mogelijk te benaderen. Ik vind dat studenten en docenten op de UvH soms te makkelijk claimen dat alle theorieën subjectief en relatief zijn. Vaak wordt er dan instemmend verwezen naar het werk van Friedrich Nietzsche. Het perspectivisme van Nietzsche is natuurlijk geestverruimend, maar dit neigt wel naar vrijblijvendheid. Toch hoor ik hierover weinig kritiek. Ook toen ik filosofie studeerde in Amsterdam, was het not done om iets over het nazi-verleden van de geniale Martin Heidegger te zeggen. En probeer eens met Nietzsche-adepten op de universiteit te praten over de link tussen Nietzsche en het fascisme. Je zult nul op het rekest krijgen.  

Maar wanneer Nietzsche met zo veel pathos spreekt over het spelende kind, dan kan ik de gedachte niet onderdrukken dat Nietzsche nooit volwassen is geworden. Hierin lijkt hij op Harry Mulisch die beweerde dat 17 jaar de geniale leeftijd is en dat hij in geestelijk opzicht altijd die geniale jongen van 17 is gebleven. Net als Nietzsche verlangde Mulisch ernaar om een spelend kind te blijven en daarin waren zij natuurlijk geniaal, maar ik denk dat de mens een hogere roeping heeft. Speelsheid en genialiteit zijn mooi, maar volwassenheid is beter. Zolang wij onvolwassen blijven, zullen wij wegkijken van de harde feiten die niet in ons wereldbeeld en ons zelfbeeld passen en dat kan ons echt de kop gaan kosten. Wetenschappers die op basis van grondig onderzoek naar feiten beweringen doen over klimaatveranderingen, worden door Thierry Baudet weggezet als “klimaatdrammers” die ons een schuldgevoel aanpraten en die ons zelfbewustzijn willen krenken. Baudet blijkt met zulke leugens spekkoper te worden en het gevaar wordt steeds reëler dat zijn FvD de grootste partij van Nederland wordt. Het moet niet gekker worden! 

De crux van het menselijke bestaan is dat wij de waarheid moeten  liefhebben. Weer denk ik met grote dankbaarheid terug aan de slotpassages van de roman Gapende Hoogten (1976) van de Russische schrijver Aleksandr Zinovjev. Vlak voordat de laatste levende held in deze geniale roman, genaamd Flapuit, zich aanmeldt bij het crematorium om zich levend te laten verbranden, voert Flapuit een gesprek met zichzelf waarin hij de crux van het menselijke bestaan zo dicht mogelijk probeert te benaderen:

“Nu moeten wij de slotconclusie trekken, zei Flapuit tegen zichzelf. Zo kort mogelijk. In een paar woorden. Wat is de grondslag aller grondslagen van het menselijke bestaan? Helaas is het antwoord daarop banaal. Het was duidelijk, vanaf het allereerste begin. Waarom moet er een heel leven worden geleefd om je daarvan te overtuigen? Dat weet ik niet. Ik weet een ding: de waarheid is de grondslag van het echte menselijke bestaan. De waarheid over jezelf. De waarheid over de anderen. De onverbiddelijke waarheid. De strijd voor en tegen haar is de meest intensieve en verbeten strijd die zich in de samenleving afspeelt. En vanaf heden zal het ontwikkelingspeil in menselijk opzicht bepaald worden door de door de samenleving toegestane mate van waarheid. Dat is het meest intensieve uitgangspunt en daarmee begint het aftellen. Als de mensen een zeker minimum aan waarheidsliefde te boven komen, dan zullen ze andere criteria voorstellen. Maar hier begint het allemaal mee” (p. 825). 

Reactie Provinciale Staten verkiezingen op 20-3-2019

Ombudsman Jean Pierre Geelen vergelijkt in de Volkskrant van zaterdag 30 maart de media –waaronder de Volkskrant– met een tanker die na de verkiezingsoverwinning van Baudet in stormachtig water terecht is gekomen. Het schip is volgens hem op drift geraakt, de meningen blijven in- en uitstromen, en Geelen ziet daar een probleem. Er is in zijn ogen geen  gecoördineerd plan. Hoor ik hier een verlangen om terug te keren naar de orde van de dag? Ik hoop van niet, want hier is een vlam aangegaan die wij moeten laten branden.   

Sinds de verkiezingsoverwinning van Thierry Baudet voer ik op mijn universiteit discussies met studenten die overwegend Groenlinks stemmen en wat mij opvalt, is dat zij overal verharding zien. Mijn studenten spreken over wij tegenover zij tegenstellingen die zich in de samenleving verdiepen. Zij zien dat linkse mensen worden weggezet als cultuurmarxisten en dat rechtse politici als Baudet en Wilders worden gestigmatiseerd als fascisten en dat is volgens hen een gevaarlijke polarisatie. We moeten volgens mijn studenten weer naar het midden terugkeren waarin wij elkaar niet meer als vijanden demoniseren. Het lukt mij niet goed om hen te leren dat het politieke midden niet bestaat. Waar komt dat verlangen naar de rust van het politieke midden vandaan?

Dezelfde oproep hoorde ik deze week in de artikelen van Sander van Walsum en Peter Giesen doorklinken. We moeten er volgens hen mee ophouden Thierry Baudet een fascist te noemen. In plaats daarvan moeten we zo precies mogelijk proberen te begrijpen wat hij allemaal zegt. Dan kunnen wij hem zo exact mogelijk bestrijden. Met name Giesen vergeet daarbij te zeggen dat dit wel een extreem lastige opgave is, want het is wel duidelijk waar die politici heen willen met de Nederlandse samenleving, maar het is onduidelijk of zij iets zinnigs zij over die samenleving te zeggen hebben. Het gaat in de politiek niet om redelijkheid en argumenten, maar om passies en onderbuikgevoelens. Wilders en Baudet geven vertalingen van die onderbuikgevoelens in de samenleving, maar net als bij Trump is het bij Baudet onduidelijk wat nu eigenlijk de zorgen zijn van de burgers die op Trump en Baudet stemmen. Die achterliggende reële zorgen moeten wij proberen te begrijpen.

Veel burgers horen al jaren dat het goed gaat met de economie, maar zij merken daar weinig van in hun dagelijkse leven. In tegenstelling tot Baudet maken de meeste mensen zich wel degelijk zorgen over klimaatveranderingen, maar zij zijn bezorgd over de verhoging van accijnzen  op benzine die in het nadeel zijn van de armen in de samenleving. Ik deel met de meeste mensen de reële zorg dat de uitvoerders van het onderwijs, de zorg en de wetenschap minder betaald en daarmee gewaardeerd worden dan de managers die hun werk coördineren. Deze strijdtonelen moeten op de politieke agenda komen en ik hoop dat deze commotie hiertoe zal leiden. Dus de commotie kan van mij niet lang genoeg voortduren. Het gaat er echter wel om die commotie in reële banen te leiden.

De politieke denker Chantal Mouffe maakt in dit verband een onderscheid tussen antagonisme en agonisme. Antagonisme is een aanduiding voor het vijandsdenken in de politiek. Dan zullen politici elkaar als vijanden zien en bestrijden. Zo ziet Clausewitz politiek  als  “een oorlog met andere middelen”. Daarentegen pleit Mouffe voor agonisme in de politiek. Het agonisme is een aanduiding van het serieuze politieke spel waarin politici elkaar met argumenten bestrijden. Die strijd moet wel met passie gevoerd worden, want verschillende politieke ideeën en argumenten zijn uiteindelijk terug te voeren op strijdige passies en belangen.

Het probleem is dat burgers de ideeën- en belangenstrijd in de samenleving niet terug zien in de politieke arena. Het passieloze pragmatisme van Kok tot Rutte is de belangrijkste oorzaak van de opkomst van protestpartijen die vanaf Fortuyn tot Wilders en Baudet het politieke debat domineren. Nu hoop ik dat er in deze commotie politici opstaan die de echte strijd gaan voeren in de politieke arena. Dan valt er eindelijk weer eens iets te kiezen voor de burgers.  

Huidhonger

Wie ooit gekeken heeft naar de Nederlandse film “Loverboy”, zal zich zeker die ene onvergetelijke scene herinneren die een exemplarisch voorbeeld is voor het thema “huidhonger” dat in deze aflevering van Zindroom wordt geadresseerd. Zoals de titel van deze film duidelijk aangeeft, vertelt de film “Loverboy” over een extreem destructieve relatie tussen Micheal en Denise. De film lijkt als een liefdesverhaal te beginnen, maar gaandeweg wordt duidelijk dat alles anders is dan het lijkt. Het hele filmverhaal werkt toe naar die ene scene waarin de zogenoemde loverboy Micheal aan zijn prooi Denise een mobiele telefoon cadeau doet. Ik heb deze film 15 jaar geleden gezien, maar ik zie nog als de dag van gisteren voor mij hoe ze tegenover elkaar in de supermarkt staan en hoe hij haar uitlegt wat je allemaal met dat apparaat kunt doen. Zij is zielsblij en dat is begrijpelijk, want de film speelt in het jaar 2003 en toen was de mobiele telefoon nog een groot ding. Op zijn verzoek stopt Denise haar mobiele telefoon in de binnenzak van haar jaszak en vervolgens sommeert Micheal haar om een korte wandeling door de supermarkt te gaan maken. Op het moment dat zij buiten zijn gezichtsveld is, belt hij haar op en natuurlijk neemt zij dan meteen die telefoon op. Ze wisselen wat kooswoordjes met elkaar uit, maar de kijker ziet en voelt de angel die in die zoete woorden van de loverboy schuilgaat. Micheal gebruikt die mobiele telefoon als een tentakel die hij op haar huid drukt. Zo kan hij haar van grote afstand besturen. Denise moet hem beloven dat zij haar mobiele telefoon altijd en overal opneemt wanneer hij haar belt. Nu is Denise altijd beschikbaar voor hem. Micheal kruipt steeds dichter op haar huid.

In deze context begrijp ik huidhonger dus als het verlangen om zo dicht mogelijk op de huid van andere mensen te kruipen. Het gaat hier dus om het verlangen naar almacht en controle en de mobiele telefoon blijkt in deze film het ideale hulpmiddel om dat duivelse doel te bereiken. Als ik nu terugdenk aan deze scene, dan moet ik onweerstaanbaar aan Mark Zuckerberg denken die ons met zijn sociale medium “Facebook” verleidt om vriendschappen te sluiten en gemeenschappen te stichten. Ook Mark Zuckerberg heeft een verborgen agenda. Net als in het voorbeeld van de loverboy en zijn seksslavin Denise wil Mark Zuckerberg met ons parasitaire deals sluiten die het daglicht niet kunnen verdragen. We weten inmiddels dat onze data worden doorverkocht op de data-markt. Niet zonder reden heeft een onderzoekscommissie van het Britse Lagerhuis de woordencombinatie “digitale gangsters” gemunt om de werkwijze van Mark Zuckerberg en andere sociale mediabazen te typeren.

Nu kan Mark Zuckerberg zich terecht verdedigen met het argument dat hij geen kwade bedoelingen had toen hij onze grootste geheimen doorverkocht aan grote bedrijven. Anders dan de loverboy Micheal is Facebookvriend Mark niet persoonlijk in zijn data-leveranciers geïnteresseerd. Hij wil alleen onze data doorverkopen en verder laat hij ons met rust. Daarentegen is loverboy Micheal wel persoonlijk in Denise geïnteresseerd. Hij ziet haar als zijn persoonlijke bezit en wat dit precies betekent, wordt pas echt duidelijk wanneer zij die telefoon niet meer opneemt en duidelijk aangeeft dat ze geen sekswerk meer voor hem wil doen. Dan zien wij hoe hij haar in zijn auto sleurt en hoe hij haar mooie gezicht voor altijd verminkt met zijn mes. Als hij niet meer op haar huid kan zitten en onder haar huid kan kruipen, rest hem nog maar een ding: hij moet haar huid voor altijd kapot maken.

De huidhonger van Loverboy Micheal blijkt dus onverzadigbaar te zijn. Hij wil het liefst onder haar huid kruipen om zodoende ook haar ziel leeg te zuigen. De massapsycholoog Elias Canetti spreekt in dit verband van een angel die je huid ingaat. De angel is een metafoor voor “het bevelstrauma” dat je oploopt wanneer je gebukt gaat onder de bevelen die je van je meerderen opvolgt. Dan voel je dat er een angel in je huid blijft zitten. De enige manier waarop je dat gif kunt verwerken, is dat je die angel doorgeeft aan anderen. Dan voel je de dwang om jouw minderen op precies dezelfde manier te vernederen als de wijze waarop jouw meerderen jou vernederd hebben. Dit is precies wat er bij ontgroeningen in studentenverenigingen of marine-eenheden gebeurt. De reden waarom de leiders van die ontgroeningen zich zo vaak te buiten gaan aan extreem geweld en dat zij alles op alles zetten om hun zogeheten feuten te vernederen, is dat zij zelf ook slachtoffer zijn geweest van zulke wreedheden en vernederingen.        

Er blijft dus één schrale troost over: digitale gangsters als Mark Zuckerberg en supermarketeers als Albert Heijn zullen ons nooit kapot willen maken. Ze willen alleen onze data hebben, maar onze ziel laten zij verder met rust, want zij zijn niet persoonlijk in ons geïnteresseerd. Ondertussen voel ik wel hoe de supermarketeers en digitale gangsters steeds dichter op mijn huid gaan zitten wanneer ik mijn bonuskaart scan, mijn wachtwoorden intik en aan mijn beeldscherm gekluisterd blijf zitten. Toch gaan deze prikkels niet vergezeld met de angels die ik in mijn huid voel zitten. Waar komen die angels dan wel vandaan?

Ik denk dat die angels afkomstig zijn uit de afweermiddelen die wij inzetten om de gevolgen van die digitale huidhonger te bestrijden. Nu weet ik dat ik wel erg snel ga en op het gevaar af cryptisch te worden, zal ik nu eerst schetsen wat de gevolgen zijn van de huidhonger die wij overal om ons heen voelen. Omdat de huidhonger van de digitale gangsters en supermarketeers diffuus en onpersoonlijk is, kunnen wij er niemand de schuld van geven dat wij steeds afgeleid worden. Onze aandacht wordt gegijzeld, maar daar kunnen we niet echt de vinger op leggen. Wij kunnen ons moeilijk concentreren. Dufheid, stress en aandachts-stoornissen als ADD en ADHD lijken de enige natuurlijke reacties te zijn op de diffuse huidhonger die wij overal om ons voelen. Onze aandacht gaat alle kanten op, we kijken te vaak op onze smartphones (niet alleen tijdens colleges) en daar komen auto-ongelukken van. Maar het ergste is dat wij op zielsniveau aan ondervoeding lijden. 

Veel mensen hebben het diffuse gevoel dat het verkeerd afloopt met de wereld, maar we weten ook dat we daar weinig invloed op uit kunnen oefenen. We worden overprikkeld met slecht nieuws uit alle delen van de wereld, maar wat moeten wij daarmee? Ooit begeleidde ik een student die in zijn bachelorscriptie de stelling verdedigde dat de humanistiek alleen nog zin kan hebben als stervensbegeleiding voor de mensheid. We gaan er toch aan, zo luidde zijn stelling, dus laat ons uitstervingsproces alsjeblieft zo zachtjes mogelijk gebeuren. Dat was volgens hem ware humaniteit. Zijn pleidooi voor een humanistieke stervensbegeleiding van de mensheid was fatalistisch, maar ik heb dat fatalisme nog liever dan de dufheid die ik overal om mij heen zie.

Dufheid is een ander woord voor zielloosheid. Hoe gaan docenten daarmee om? Nu zullen mijn collega’s de woorden “dufheid” en “zielloosheid”  niet in de mond nemen om de grondhouding van leerlingen en studenten te typeren, want het is niet aardig om op deze manier over onze studenten te spreken. Mijn collega’s zijn normatieve professionals die er altijd naar streven om hun studenten beter te maken. Om dat grote doel te bereiken, spreken mijn collega’s niet over ziel, creativiteit en bezieling, maar over methoden, technieken en theorieën die door studenten bestudeerd moeten worden. Ondertussen wordt het steeds schoolser op de universiteit. Mede door de druk van visitaties en accreditaties voelen docenten de dwang om steeds schoolser, controlerender en tuttiger te worden. Als reactie daarop zullen de studenten nog duffer en apathischer worden. Wie zich niet in deze dynamiek van dufheid en tuttigheid invoegt, zal onderhuids voelen dat hij of zij wel mee moet doen. Tegen de stroom indenken doet altijd pijn. Daar komen de angels vandaan die in je huid blijven zitten.    

Maar ik wil niet blind zijn voor de studenten en docenten die bezielde papers en scripties schrijven en die mooie dingen doen. Hoewel ik niks heb met reïncarnatie, geloof ik wel dat de ziel altijd zal blijven leven. Maar die ziel heeft echt meer voeding nodig.  

Verbeelding in de politiek

Inleiding

In een van zijn 21 lessen voor de 21ste eeuw legt de historicus Yuval Noah Harari uit dat wij getuige zijn van een paradox. Terwijl de klimaatveranderingen, de vluchtelingencrisis, de nucleaire bewapening, het terrorisme en de opmars van de artificiële intelligentie laten zien dat wij steeds hardnekkiger geconfronteerd worden met uitdagingen die alle landsgrenzen overstijgen en die zodoende alleen op mondiale schaal aangepakt kunnen worden, zien we tegelijk dat de politieke visies van de wereldleiders almaar nationalistischer, populistischer en kleinschaliger worden. Wie luistert naar de nationalistische retoriek van Poetin, Trump en de Brexiteers –“make great Britain great again!”-, waant zich terug in de negentiende eeuw. Toch moeten we anticiperen op de uitdagingen die nu van alle kanten op ons afkomen. Waarom gaan de meeste politici deze grote uitdagingen uit de weg? Heeft de filosoof Peter Sloterdijk dan toch gelijk wanneer hij zegt dat het de tragiek van de mensheid is dat wij geconfronteerd worden met problemen die te zwaar voor ons zijn? Dit mag echter geen excuus zijn om de wereld dan maar op zijn beloop te laten. Mijn vraag is wat er nu eigenlijk nodig is om een visionaire politieke visie op die uitdagingen van het (samen)leven te ontwikkelen. Hoe kunnen wij voorkomen dat wij in dezelfde valkuilen verstrikt raken als de utopisten en de ideologen uit het verleden? En wat vergt dit van onze verbeeldingskracht?

Van ideologie naar utopie

De politicus die vaak het verwijt te horen heeft gekregen dat hij geen visie heeft, is niemand minder dan premier Mark Rutte. Rutte leek zich er nog met grappen van af te kunnen maken –“voor visie moet je naar de oogarts!”-, maar wie zijn politieke visie vergelijkt met de visionaire vergezichten die oud-politici als Joop Den Uyl en Hans van Mierlo op de samenleving hadden, die moet erkennen dat zijn tegenstanders wel degelijk een punt hebben. Zo staan de realpolitiek en het zakelijke pragmatisme van Mark Rutte in schril contrast met de grote verhalen en de ideeënrijkdom van deze visionaire staatsmannen uit het ideologische verleden. Natuurlijk geeft Rutte blijk van visie wanneer hij weer roept dat Nederland “een onwijs gaaf land is” en “dat wij het met zijn allen doen”, maar deze visie is inhoudelijk leeg.    

Die narratieve leegte staat niet op zichzelf. Rutte’s politieke visie is een exponent van onze neoliberale tijdgeest die volgens de invloedrijke filosoof  Francis Fukuyama gekenmerkt wordt door het einde van de grote ideologische verhalen. Fukuyama schreef al in 1989 dat de ideologische geschiedenis ten einde is gekomen, omdat in dat revolutiejaar de laatste grote concurrent van het politieke en economische liberalisme geïmplodeerd was. Na het fascisme en het nationaal-socialisme was nu ook het communisme ingestort en brak er een nieuwe tijd aan.

Te lang was er een ideologische strijd gevoerd tussen voorstanders van de vrije markt-economie en de voorstanders van staatsinterventionisme en nu kwam het er volgens invloedrijke politieke denkers als Ulrich Beck en Anthony Giddens op aan om op zoek te gaan naar de Derde weg waarin de werking van de vrije markt-economie en het staatsinterventionisme gecombineerd zouden worden. Deze nieuwe politieke visie oogt misschien een beetje saai, pragmatisch en geestdodend, maar vanaf beginjaren 90 hebben neoliberale politici als Blair, Kok, Schröder, Clinton, Bush en Obama er ieder op hun eigen wijze naar gestreefd om deze politieke visie wereldwijd door te voeren.

Deze schets van de Derde weg werd dus een blauwdruk voor de toekomst. Economische groei werd heilig verklaard en nu rest de grote vraag hoe wij dit ideaal wereldwijd kunnen verwezenlijken. Eigenlijk draait het in deze utopische visie om het geloof dat de wereld maakbaar is. Alle vragen uit het leven en samenleven kunnen en moeten voortaan worden vertaald als wetenschappelijke, technische en economische vraagstukken. Politici en managers staan voor de opgave om de juiste technieken, methoden en interventies in te zetten om die vragen en problemen zo efficiënt mogelijk te beantwoorden en op te lossen. Daartoe moeten zij niet meer op hun woorden en idealen, maar op hun daden en prestaties afgerekend worden.

En zodoende brak het neoliberale tijdperk van het zogenoemde New Public Management aan. Ook in publieke organisaties werden evaluatiesystemen ontwikkeld, afrekensystemen (bonussen en sancties) ingevoerd en metingen gedaan om de productiviteit van werknemers, de gretigheid van consumenten en de volgzaamheid van burgers te bevorderen. Kritiek is binnen dit systeem alleen welkom als dat constructief bijdraagt aan de groei van dit systeem.

Alles welbeschouwd zijn er goede redenen om politieke visies te wantrouwen. Als politieke visies ideologisch gekleurd zijn, dan hebben ze tot doel om ons aan de gevestigde orde aan te doen passen of in te doen voegen en wanneer die visies utopisch gekleurd zijn, zoals in het geval van de Derde weg, dan worden wij gemodelleerd naar een ideaalbeeld dat politici zich van de toekomstige (wereld)samenleving gevormd hebben.

Dit betekent echter niet dat politici het zonder visies kunnen stellen. In het onderstaande zet ik uiteen dat wij onze verbeeldingskracht verder moeten ontwikkelen om een politieke visie op de (wereld)samenleving te ontwikkelen die niet in de valkuilen van het ideologische en utopische denken verstrikt raakt. 

Verbeelding in de politiek

In de voetsporen van Hannah Arendt en John Dewey kan een onderscheid worden gemaakt tussen de fantasie en de verbeelding. Fantasie wordt door hen gezien als een voorstelling van een andere werkelijkheid of een vlucht uit deze werkelijkheid, terwijl de verbeelding door hen wordt begrepen als het streven om inzicht te krijgen in de belevingen, verlangens en idealen die niet voor het blote oog zichtbaar zijn. Hierop voortbouwend maak ik nu een onderscheid tussen enerzijds ideologische en utopische ficties die worden opgedrongen aan anderen en anderzijds politieke visies die wij delen met anderen. Die gedeelde politieke visies noemt Charles Taylor sociale verbeeldingen. Onder sociale verbeelding verstaat Taylor de manieren waarop mensen hun sociale werkelijkheid verbeelden, hoe die beelden passen bij de visies van anderen, hoe mensen op elkaar betrokken zijn, de verwachtingen, verlangens en aspiraties die zij normaliter hebben en de diepere normatieve claims die schuilgaan achter die aspiraties (Taylor, 2007).

Wanneer de politicus zijn of haar eigen visie probeert af te stemmen op de sociale verbeelding, dan is het noodzakelijk om het vertrekpunt radicaal om te draaien. Voordat de politicus zich een beeld vormt van wat goed is voor anderen, probeert hij of zij eerst actief te luisteren naar wat mensen verlangen. Deze eerste stap is nodig om duidelijk te krijgen welke idealen, verlangens en dromen in de samenleving gedeeld worden. Het uitgangspunt ligt dus niet bij de eigen politieke visie, maar bij de visies die zich in de samenleving openbaren. Dat afstemmingsproces tussen de visies van anderen en de eigen visie is een actief, creatief en kritisch proces dat zich voornamelijk in de verbeelding voltrekt. Het is precies deze capaciteit van de verbeelding die de meeste politici ontberen wanneer zij hun visies op de samenleving naar voren brengen.

Zie wederom de politieke visie van premier Mark Rutte. Als Rutte in zijn Churchill-lezing (13-2-2019) pleit voor een sterk en verenigd Europa, dan spreekt hij bijvoorbeeld wel over de strategische en economische redenen waarom Europese landen moeten gaan samenwerken, maar hij rept niet over de verhalen, idealen en verlangens die onder Europeanen leven. Wat is de sociale verbeelding van Europa? Kan er naar analogie van de Amerikaanse droom ook van een Europese droom gesproken worden? Als groot muziekliefhebber zou Mark Rutte zich in zijn politieke visie door het geniale Europese volkslied moeten laten inspireren!

Maar gaan mijn vragen wel ver genoeg? Laten de grote vragen van deze tijd niet juist zien dat wij verder moeten kijken dan Europa om onze antwoorden vinden? Wat hier nodig is, is de overgang van Eurocentrische naar een kosmopolitische verbeelding van de wereld. Toch is ook deze kosmopolitische visie niet visionair genoeg om recht te doen aan onze radicale betrokkenheid op de aarde. Want ook dan blijven wij nog in onze antropocentrische sluimer gevangen zitten. Als niet-menselijke levensvormen ook actorschap en bestaansrecht hebben (Latour, 2017),  dan is het noodzakelijk om een mentale sprong te maken van een antropocentrische visie naar een kosmocentrische visie. Dan moet de mens niet als een wereldburger, maar als een aardbewoner verbeeld worden.

Mensen hoeven alleen maar heel concreet om zich heen te kijken om te begrijpen wat ik hier wil zeggen. De natuur is overal, de dingen die wij gebruiken komen uit alle delen van de wereld en aardbewoners zijn op alle mogelijke manieren op elkaar betrokken. Toch vergt het wel degelijk het uiterste van onze verbeeldingskracht om te begrijpen wat het nu eigenlijk betekent om op elkaar en op de aarde betrokken te zijn. Daarom pleit ik voor verbeelding in de politiek.        

Literatuur

Arendt, A. (2016), Oordelen (het leven van de geest), Zoetermeer: Klement.

Fukuyama, F. (1989), The end of history in: The national interest.

Harari, Y.N. (2018), 21 lessen voor de 21ste eeuw, Amsterdam: Thomas Rap.

Latour, B. (2017),  Facing Gaia (eight lectures on the new climate regime), Cambridge: Polity Press.

Sloterdijk, P. (2000),  Regels voor het mensenpark, Amsterdam: Boom.

Taylor, C. (2007), The secular age, United States of America: Stanford University Press.