Ontpoppen: worden wie je bent

Een van de meest fascinerende uitspraken die ik in de pedagogische literatuur ben tegengekomen, is de oproep dat je moet worden wie je bent. Kennelijk ben je al iemand, maar je hebt kennelijk heel veel tijd nodig om uit te zoeken wie je eigenlijk bent. De goede pedagoog moet jou helpen om je ware zelf te ontdekken. Misschien hebben die romantische pedagogen een voorbeeld genomen aan natuurlijke groeiprocessen, zoals de rups die zich na verloop van tijd tot vlinder ontpopt of de eikel die wij in de grond stoppen en die wij later tot eik zien uitgroeien. Dit zijn fascinerende beelden waarover je je lang kunt verwonderen. Is het echt dezelfde eikel die je eerst in de grond stopt en die je later tot een enorme eikenboom ziet uitgroeien?

Leraren laten zich waarschijnlijk ook door zulke beelden van groei inspireren wanneer zij zeggen dat zij aan het zaaien zijn en dat ze nooit weten welk zaadje uiteindelijk wortel zal schieten en wat voor moois daaruit zal opbloeien. Het idee is dat dit leerproces zich grotendeels aan je zicht onttrekt en dat je nooit kunt weten wat je in het onderwijs teweegbrengt bij je leerlingen. Dit kan een schrale troost zijn voor docenten die vaak het akelige gevoel hebben dat hun leerlingen niet willen horen wat zij allemaal te zeggen hebben. Je kunt die wanhopige docent op het hart drukken dat hij of zij nooit kan weten wat hij of zij op langere termijn betekent voor zijn of haar leerlingen. Ik geef al dertig jaar les op verschillende scholen en laatst kwam ik een oud-leerling tegen die zo sympathiek was om tegen mij te zeggen dat hij zo veel geleerd heeft van mij. Toen ik hem vroeg wat hij dan van mij geleerd had, hoorde ik hem dingen zeggen die hij nooit van mij geleerd kan hebben. Toch zegt dit nog niks over de waarheid of onwaarheid van de uitspraak van mijn vroegere leerling. Misschien is hij door mij op een bepaald spoor gekomen en leidde dat spoor naar dingen waarvan ik zelf geen weet heb.

Leren is een mysterieus proces dat zich slechts ten dele in enquêtes of onderwijsevaluaties laat grijpen of begrijpen. Het is moeilijk om een goed inzicht te krijgen in die leerprocessen. Ik zie het echte leren als een levenslang traject waarin je gaandeweg kunt leren wie jij bent, wat jij wilt en wat je moet doen of laten om een vervullend leven te leiden. Je hebt een heel leven om daar achter te komen. De verleiding is groot om het levenslange leren als een vorm van ontpoppen te begrijpen. Als het goed gaat, ontpop je je tot de persoon die je eigenlijk wilt zijn.   

Een ander beroemd voorbeeld dat in de pedagogische literatuur gebruikt wordt om uit te leggen wat het betekent om te worden wie je bent, is het beeld van de verloskundige dat wordt toegeschreven aan de filosoof Socrates. Socrates zei dat hij in zijn memorabele dialogen met voorbijgangers op straat een voorbeeld nam aan zijn moeder die vroedvrouw was. Zie de geest van je gesprekspartner als een baarmoeder waarin een kind leeft dat op het punt staat om geboren te worden. Socrates zou gezegd hebben dat het er tijdens het leren om gaat zicht te krijgen op de ideeën die in onze geest besloten liggen.

Als je nadenkt over de begrippen die wij gebruiken om de wereld te begrijpen, dan ontdek je al snel dat onze dagelijkse begrippen als “ruimte”, “tijd”, “de samenleving”, “geschiedenis”, “deeltje”, “eenheid”, “volwassenheid”, etcetera… in hoge mate ideëel zijn. Hoewel die begrippen mogelijk maken dat wij de wereld zien en begrijpen, zijn ze op zichzelf niet zichtbaar. Zo begrijpen we tijd als een opeenvolging van gebeurtenissen, maar de tijd zelf zien we niet. En er zijn oneindig veel dingen die in meer of mindere mate goed, mooi en waar zijn, maar het schone, het goede en het ware kunnen we niet zien. Ons beeld van de wereld wordt dus mogelijk gemaakt door zuivere begrippen met behulp waarvan wij de wereld proberen te begrijpen. Die zuivere begrippen gaan grotendeels vooraf aan ons begrip van de wereld. Filosofen hebben daarvoor de term “apriori” gemunt. Het is in lijn met de metaforiek van de verloskunde gepast om hier over “aangeboren begrippen” te spreken. Volgens Socrates is het de taak van leraren om hun leerlingen bewust te maken van die aangeboren ideeën. Die aangeboren ideeën moeten in het actieve bewustzijn tot wasdom komen. Wat voorbewust was, moet dus bewust worden gemaakt. Het doel van deze pedagogische verloskunde is om te begrijpen hoe wij eigenlijk denken. En net als in de echte verloskunde gaat het er in deze onderwijsleergesprekken niet bepaald zachtzinnig aan toe… Socrates pakt zijn gesprekspartners genadeloos aan als zij denken te weten hoe het allemaal zit. Je zult nooit klaar zijn met dit zelfonderzoek dat tot volwassenwording moet leiden. Je ontpopt je tot een volwassen mens als je je bewust wordt van de verlangens en logica’s die aan je eigen denken, waarnemen en oordelen ten grondslag liggen.    

Maar dit ontpoppen hoeft niet perse in positieve zin begrepen te worden. Zo is het ook mogelijk dat iemand zich ontpopt tot moordenaar of tiran die miljoenen mensen uitroeit en nog veel meer mensen in grote problemen brengt. Dit is het grote gelijk van de humanisten van de Renaissance. Mensen hebben tal van mogelijkheden en potenties, maar het hangt grotendeels van toevallige omgevingsfactoren en ontmoetingen of confrontaties met andere mensen af wat er van iemand zal worden. Volgens Pico della Mirandola ontpop je je pas als mens als je je van de lagere diersoorten kunt onderscheiden. De mens staat volgens de christenen en klassieke humanisme boven de dieren. Maar deze hoog- laag metafoor verdient het om het kritisch tegen het licht te worden gehouden, want er is een levensgroot verschil tussen humaniteit en menszijn. De Nederlandse Leon de Winter weet hier haarscherp de vinger op te leggen in zijn boek Het lied van Europa.

Deze roman vertelt onder andere over de burgeroorlog in Syrië en een van de plekken waarin de hoofdpersonen Jibril, Maurice en Da’ud vaak komen is de dierentuin die altijd een rustpunt was in hun turbulente levens. Maar op een gegeven moment is het oorlogsgeweld zo heftig geworden dat de dierentuin niet meer te handhaven is. De dieren gaan dood van de honger of dorst of ze worden dodelijk geraakt door kogels die overal rondsuizen. Da’ud en Jibril kunnen het echter niet aanzien dat de oude aap Lucy aan haar lot wordt overgelaten. Deze aap was de grote publiekstrekker in de dierentuin en Da’ud en Jibril gaan iedere dag met gevaar voor eigen leven via een sluiproute de dierentuin in om Lucy te eten en te drinken te geven. Het wordt steeds gevaarlijker en ze moeten hiermee stoppen. Maar telkens als ze hiermee willen stoppen, hebben ze het gevoel dat dan de laatste hoop op betere tijden verloren is en dus ze gaan door. Ze noemen Lucy een symbool van ontmonstering en op p. 41 en p. 42 voeren zij hierover een kort gesprek dat je nooit wilt vergeten:
“Is ze als symbool zo waardevol?” had Maurice gevraagd.
Da’ud had geantwoord: “Toen we kinderen waren, stonden we schouder aan schouder bij haar hok, toch? We wisten nog niet dat we elkaar haten. Dat kwam pas later. Maar bij Lucy waren we allemaal gelijk en gelijkwaardig. Ze heeft ons allemaal zien opgroeien tot de monsters die we nu zijn. Laten we haar in leven houden en haar laten zien dat we kunnen ontmonsteren.”

Dit is een beeld van de oorlog dat veelzeggender is dan de levensechte beelden van oorlogsgeweld die je dagelijks op de journaals voorbij ziet komen. De aap Lucy laat zo aan de mensen zien hoe zij zich in deze tijd van oorlog tot monsters ontpopt hebben. En nu staan ze voor de taak staan om weer menselijk te worden… Dit is een voorbeeld dat mij te denken geeft, omdat het klassieke humanisme op zijn kop wordt gezet. Eeuwenlang werd ons verteld dat wij ons pas tot volwaardige mensen kunnen ontpoppen als we weten wat ons van dieren onderscheidt. Nu is het tijd om de rollen om te draaien. Zijn het niet eerder de naakte dieren die ons leren wat het betekent om humaan te zijn?     

Kippevel

Ik kijk graag naar voetbal op televisie. Zelf heb ik ook altijd met veel plezier gevoetbald in de tuin van mijn ouders en in de parken van de steden waarin ik gewoond heb. Hoewel het er in de laatste jaren zelden meer van komt om paaltjesvoetbal of kleine partijtjes van 2 tegen 2 te spelen, kan ik nog steeds tientallen keren een bal hooghouden. Het is altijd leuk om dat trucje aan mensen te laten zien. Dan voel ik mij weer dat jochie dat gewoon lekker aan het spelen is. Ik houd van het straatvoetbal, maar het voetbal wordt natuurlijk op zijn best gespeeld door profvoetballers die in het officiële voetbalspel de wereldtop bereikt hebben. Een van de onmiskenbare voordelen van Youtube is dat ik vaak kan terugkijken naar de mooiste doelpunten van wereldsterren als Ronaldo, Messi en Ibrahimovic. Ik zou zo een playlist van mooiste doelpunten kunnen samenstellen. Er komen steeds nieuwe doelpunten bij, maar er zijn twee doelpunten die voor mij altijd op nummer 1 en op nummer 2 blijven staan. Deze beide doelpunten werden gemaakt in het jaar 1986 toen Argentinië in de kwartfinale van het wereldkampioenschap voetbal in Mexico tegen Engeland speelde. Hoe vaak krijg ik niet kippenvel als ik de tweede goal van Maradona terugzie? Iedere voetballiefhebber weet meteen waar ik het nu over heb.
Wat de beide doelpunten van Maradona zo memorabel maakt, was dat ze onderdeel uitmaakten van een pijnlijke politieke geschiedenis die in deze momenten zichtbaar werd. Ik denk dat er geen voetbalwedstrijden tussen landen zijn geweest waarin zo veel spanning voelbaar was. Die spanning ging terug naar de oorlog die Engeland vier jaar eerder begonnen was tegen Argentinië (Falklandoorlog, 1982). De aanleiding van deze oorlog was dat de Argentijnse generaal en president Leopold Galtieri in het voorjaar van 1982 op het onzalige idee was gekomen om de rotsige Flaklandeilanden voor de Zuidkust van Argentinië in te nemen. Deze eilanden hoorden nog altijd bij het Britse koninkrijk en hij wist natuurlijk dat hij hiermee in conflict zou komen met deze voormalige wereldmacht die nog steeds over een leger beschikte dat veel sterker was dan de Argentijnse krijgsmacht. Toch dacht hij kennelijk dat hij dit risico wel kon nemen. Misschien dacht hij dat de Engelsen het er bij zou laten zitten, want die Falklandeilanden hadden verder weinig betekenis.
Maar zoals zo vaak gebeurt met dictators die door jaknikkers omringd worden, bleek deze dictator een fatale inschattingsfout te maken. Voor de toenmalige premier van Engeland, Margaret Thatcher, kwam deze provocatie als een geschenk uit de hemel. Zij zag dit als een buitenkans die zij met beide handen aangreep, omdat ze hiermee de aandacht kon afleiden van de enorme binnenlandse problemen die zij na haar drastische bezuinigingen in de publieke sector over zichzelf had afgeroepen. Haar machiavellistische spel was in zekere zin succesvol, want Engeland kwam een paar maanden later als winnaar uit deze oorlog. Margaret Thatcher werd mateloos populair, maar de grote rampspoed trof natuurlijk de duizend Argentijnse en Engelse soldaten die in deze krankzinnige oorlog gesneuveld waren. Om de zogenaamde eer van Engeland -lees: het hachje van Thatcher- te redden, moesten 649 Argentijnse jongens en 258 Britse jongens het leven laten.
De vernedering en pijn zaten er diep in bij de trotse Argentijnen en er stond veel op het spel toen hun land vier jaar later in deze kwartfinale van het wereldkampioenschap voetbal uitkwam tegen Engeland. Alle Argentijnen hoopten dat hun nationale voetbalteam ervoor zou zorgen dat de eer van Argentinië hersteld zou worden. Zij hadden goede redenen om te hopen op een overwinning, want als voetbalnatie deed Argentinië zeker niet onder voor Engeland. Daarnaast beschikte Argentinië op dat moment over de beste voetballer aller tijden. Het gaat hier natuurlijk om de kleine Argentijnse voetballer Diego Armando Maradona (1 meter 65) die op dat moment in absolute topvorm was. Hij was razend populair en hij moest ervoor zorgen dat de vernedering van de Falklandoorlog gewroken zou worden.
In de aanloop naar deze beladen wedstrijd ervoer ik hoe ik als voetballiefhebber in die oorlogsstemming meegezogen raakte en daar voelde ik mij niet goed over. Er rezen morele vragen die ik liever uit de weg wilde gaan, omdat ik naar het voetbal wilde kijken. Aan de andere kant wist ik dat het een illusie is om sport en politiek te scheiden. Ik moest natuurlijk denken aan de beroemde Nederlandse trainer Rinus Michels die meermalen gezegd heeft dat “voetbal oorlog is”. Wat mij zo tegenstaat in deze uitspraak is dat oorlog hiermee verheerlijkt lijkt te worden. Voetbal vinden wij toch amusant? En gold dit volgens Michels ook voor oorlog? En raakte ik niet ook in de ban van een oorlog hitsende stemming die zo veel levens kapot had gemaakt? Was ik niet medeplichtig geworden aan een discours waar ik niks mee te maken wilden hebben?  
Natuurlijk kon ik er ook voor kiezen om niet naar deze wedstrijd te kijken, maar daarvoor vond ik dit zogenoemde spelletje te leuk. Ik hield met andere worden te veel van voetbal om een goede keuze te kunnen maken. De esthetiek won het weer van de ethiek en ik gaf mij er ongegeneerd aan over. Ook moet ik schuldbewust zeggen dat ik weer volop aan mijn trekken kwam. Het was een mooie open wedstijd, de teams waren aan elkaar gewaagd, zij het dat Argentinië wel de betere ploeg was. Toch lukte het lange tijd niet om door de verdediging van Engeland heen te breken. Maradona was de absolute uitblinker met zijn magistrale dribbels en zijn prachtige passen naar zijn medespelers. Maar ook hij slaagde er lange tijd niet in om te scoren. Er moest iets geforceerd worden. Uiteindelijk gebeurde er iets wat wel in de lucht hing, maar wat niemand zag aankomen.
In de 51ste minuut van de wedstrijd kwam het cruciale moment waarover tot op de dag van vandaag wordt nagepraat. Maradona kwam na weergaloos samenspel met zijn medespelers alleen voor de keeper, maar de bal werd hoog door de lucht gespeeld en de kleine Maradona kon er onmogelijk bij. Toch sprong hij omhoog. Hij maakte een koppende beweging, terwijl hij tegelijk een armbeweging naar zijn hoofd maakte. Pas in de herhaling zie je hoe hij zijn hoofd gebruikt als camouflage voor zijn hand waarmee hij de bal het doel inslaat. Veel Engelse spelers zagen wat er gebeurde en zij beklaagden zich woedend bij de scheidsrechter. Terwijl Maradona juichend naar de kant rent, zien we vanuit een ander camera-standpunt dat hij tijdens zijn sprint heel eventjes naar de scheidsrechter kijkt. Hij checkt of de scheidsrechter zijn valsspelerij gezien heeft en als hij in een fractie van een seconde ziet dat de scheidsrechter niks gezien heeft, rent hij juichend verder. Even later staat hij aan kant van het veld en gebaart hij naar zijn verbijsterde medespelers dat hij geknuffeld wil worden. Natuurlijk komen ze op hem afstormen. Ze kunnen hem wel opvreten, zo dol zijn ze op hem. Wat dit moment zo aangrijpend maakt, is dat hier zichtbaar wordt waar Maradona vandaan komt. Hier zien we de straatjongen die zijn harde leerschool in de armste sloppenwijken van Buenos Aires genoten heeft. Zijn gogme paste bij de vuile oorlogsstemming die op dat moment in de lucht hing. Maradona zou later in de persconferentie zeggen dat hij het doelpunt met zijn hoofd en “de hand van God” gemaakt had. Deze uitspraak is onvergetelijk geworden. Ik voel van alles als ik terugkijk naar dit moment, maar het is zeker geen kippenvel dat ik hier voel opkomen. Daarvoor zat er te veel venijn en gif in deze actie.
Mijn kippenvelmoment komt als de 55ste minuut van de wedstrijd is aangebroken. Eerst lag de wedstrijd lange tijd stil en de commentatoren konden niet uitgepraat raken over het bedrog van Maradona. De Nederlandse commentator Theo Reitsma zag het valse spel meteen toen hij met 100000 uitzinnige toeschouwers in het stadion zat. Hij mompelde over de twijfels die altijd rondom Maradona zouden blijven hangen. Andere commentatoren waren minder subtiel en er werd wat af gescholden in de huiskamers. Maradona werd een spelbederver en een oplichter genoemd, maar zijn valse spel paste helemaal in de geest van de vuile oorlog die aan deze wedstrijd vooraf was gegaan. Er hing wraakzucht in de lucht en Maradona leek dit feilloos aan te voelen. Toen alle Engelse protesten tegen de arbitrage afgewezen waren, moest er weer gevoetbald worden en na vier minuten kwam het goddelijke moment dat iedere voetballiefhebber zich zal herinneren.
Weer was het Diego Armando Maradona die de voetbalwereld op zijn kop zette. Op de eigen helft begon hij aan een solo die uiteindelijk tot de beslissende goal zou leiden. De kalme commentator Theo Reitsma kon dit keer zijn emoties niet bedwingen en hij riep: “Maradona, Maradona, alle twijfels zijn verdwenen!”
In zijn memorabele solo passeerde Maradona zes Engelse spelers en toen hij duellerend met de laatste Engelse speler op de Engelse keeper afstormde, was het onduidelijk of hij het zelf was of dat het de Engelse speler was die de bal achter de keeper in het doel schoot. Maar ook al was dit een eigen doelpunt, dan nog kan dit niets afdoen aan de sublieme schoonheid van Maradona’s dribbel. Hier zien wij hoe mooi het voetbal kan zijn. Het leek wel alsof alle mogelijkheden van het voetbalspel in dit verlossende moment geactualiseerd werden. Dit was pure ontlading. De laatste jaren moet ik dit moment steeds weer terugzien. Vergeef mij dat ik er niet over uitgepraat kan raken.   
Maradona gaat maar door met zijn dribbel en terwijl de bal met onzichtbare touwtjes aan zijn voeten lijkt te kleven, passeert hij de Engelse voetballers die van alle kanten op hem afkomen. Maradona zei later dat hij toen 200 kilometer per uur rende en ook deze overdrijving is op een paradoxale manier waar, want zijn solo leek uit een andere wereld te komen. Toen Maradona klaar was met zijn dribbel riep de Argentijnse commentator met huilende stem: “Diego, O Diego van welke planeet kom jij?” Dit was een moment waarvan iedere voetballiefhebber blijft  dromen. Ik voel iedere keer als ik dit moment terugzie kippenvel opkomen.
Op de een of andere manier put ik troost uit dit kippenvelmoment. Wat deze solo zo mooi en ontroerend maakt, is dat je als voetballiefhebber weggeleid lijkt te worden naar een andere hemelse sfeer. In de wereld waar we nu aankomen, is geen oorlog meer. Dit is het pure voetbal dat op zijn allermooist gespeeld wordt.
Maradona heeft miljarden mensen aan het dromen heeft gezet, maar zijn eigen leven eindigde in een nachtmerrie van verslavingen die hem uiteindelijk fataal werden. In een van zijn laatste  interviews op televisie zei hij huilend dat zijn leven mislukt was, maar Maradona kon toen niet meer voor zichzelf spreken. Hij is een publiek bezit geworden.
Mede dankzij Diego Armando Maradona (1960-2020) kan ik blijven dromen over een mooiere wereld. En ik troost mij met de gedachte dat een mooiere wereld ook een betere wereld zal zijn. En zo was het toch goed dat ik naar die beladen wedstrijd tussen Argentinië en Engeland heb gekeken. Als ik doodga, zal ik aan deze tweede goal tegen Engeland terugdenken. Wat zou het mooi zijn als ik in mijn laatste snik kippenvel zal krijgen.    

Zie helden eindelijk als mensen!

Ik weet niet of wij blij mogen zijn met de onthullingen van de hufterigheden die Matthijs van Nieuwkerk zich tijdens de opnamen van het razendpopulaire programma De Wereld draait door (DWDD) gepermitteerd heeft. Natuurlijk is het een goede zaak dat de slachtoffers in deze tragedie eindelijk erkenning krijgen, maar het is wel het zoveelste demaqué van bekende Nederlanders (zie recent ook de val van Ali B, Marco Borsato en Waylon) en dat is verontrustend. Van de ene op de andere dag zijn onze helden in ongenade gevallen en we gaan weer over tot de orde van de dag. Hoe kan een held zo snel in een antiheld veranderen?

Het lijkt wel alsof wij niet kunnen accepteren dat die televisiehelden ook maar gewone mensen blijken te zijn die het geluk hebben dat ze ergens heel erg goed in zijn. Kennelijk hoef je nog geen goed mens te zijn als je toevallig ergens heel goed in bent. Maar wat doet dit met ons mensbeeld? Tot nu worden hierover geen vragen gesteld in talkshows en opiniestukken en dat is op zijn zachtst gezegd een gemiste leerkans. Uit alle reacties die op het debacle van DWDD zijn losgekomen, zie ik dat er niet echt gereflecteerd wordt op de vraag wat die vrije val van bekende Nederlanders betekent voor ons geloof in helden en autoriteiten.

Het is niet ongevaarlijk wanneer helden van hun voetstukken vallen, want burgers hebben sterren nodig waarop zij zich in hun donkere zoektocht naar een goed leven kunnen oriënteren. Een premier die telkens liegt en daarmee wegkomt, een beroemde zanger die zich als coach vergrijpt aan zijn leerlingen of een bekende televisiepresentator die zich achter de schermen grenzeloos uitleeft op zijn medewerkers, brengen het geloof in autoriteiten zodanig aan het wankelen dat er geen geloofwaardige voorbeelden, helden of autoriteiten meer zijn waarop je je kunt richten bij de vormgeving van je leven.

Vroeger heerste het geloof dat autoriteit, gezag en heldendom terug te voeren waren op transcendente bronnen waaruit gezagsdragers zouden putten. Hun volgelingen voelden van binnenuit de drang om in te stemmen en mee te zingen met de opdrachten, teksten en liederen die uit een andere hemelse sfeer leken te komen. Hedendaagse kunstuitingen blijken die magie nog altijd te hebben en Matthijs van Nieuwkerk heeft alles op alles gezet om die magische muziek in populaire media als de televisie tot leven te laten komen. Met zijn enorme passie voor muziek was een hij een voorbeeld voor heel veel mensen en daarom is het zo verdrietig dat hij kennelijk niet de schouders had die de weelde konden dragen. En zo zijn er steeds minder sterren waarop je je in deze donkere tijd kunt oriënteren. Sinds Friedrich Nietzsche in 1882 de dood van God heeft aangekondigd, zijn bijna alle autoriteiten van hun voetstukken gevallen. Dit geldt echter niet voor het verheffingsideaal waarvan Nietzsche een pleitbezorger was. Maar hoe kun je je verheffen als alle richtinggevende idealen aan betekenis verliezen?

Er komt pas zicht op een uitweg uit deze tijd van desoriëntatie wanneer wij doordrongen raken van het besef dat onze helden ook maar mensen zijn en dat we hen als mensen moeten benaderen. Zodra onze autoriteiten een spoortje van autoritair gedrag vertonen, wordt het tijd om hen een spiegel voor te houden. Matthijs van Nieuwkerk was veel te laat met zijn aankondiging dat hij een spiegel in zijn huiskamer heeft opgehangen. Machtige mensen in zijn omgeving hadden dat al veel eerder moeten doen, maar ze deden dat niet omdat ze door zijn sterrenstatus verblind waren. Zie helden eindelijk als mensen! Misschien dat ze dan wel voor richting kunnen zorgen in een wereld die na de dood van God “als een gek aan het tollen is”.       

Leef! (de eerste keer)

Een van de leukste gesprekken die ik ooit over seks en voetbal gevoerd heb, dateert van ongeveer 25 jaar geleden toen ik aan de praat raakte met de eigenaar van een Chinees restaurant op de Nieuwmarkt in Amsterdam. Het gesprek kwam op gang toen ik daar voor de tweede keer met mijn grote vriend uit Nieuw-Zeeland zat te eten. Ik vroeg de eigenaar of hij zich nog herinnerde dat wij die vorige keer bij hem gegeten hadden en dat hij toen zo verrukt was over het Peruaanse dochtertje van mijn grote vriend. Kon hij zich nog herinneren dat hij helemaal in de ban was van dat baby’tje en dat hij meermalen met haar door het restaurant liep om haar aan zijn collega’s en andere gasten te laten zien? Hij pronkte met haar alsof het zijn eigen dochtertje was en wij vermaakten ons kostelijk. Ik probeerde hem aan deze hilarische gebeurtenis te herinneren, maar de Chinese restaurant eigenaar wist niet waar ik het over had. Toch vond hij het wel leuk dat ik hem aan het praten probeerde te krijgen en hij wilde graag met ons verder kletsen.

Het was rustig in zijn restaurant, dus kon hij het zich permitteren om aan ons tafeltje te komen zitten en het duurde niet lang tot hij zijn levensverhaal aan ons begon te vertellen. Het was een boeiend verhaal over zijn buitenechtelijke liefdes en geheime kinderen die daaruit verwekt waren. Een andere rode draad door zijn levensverhaal was zijn passie voor voetbal. Hij had in Suriname op een hoog niveau voetballers getraind en hij sprak vol vuur over zijn geliefde spits die altijd meerdere keren scoorde in een wedstrijd. Hiermee raakte hij aan mijn eigen passie voor voetbal en toen we honderd uit hadden gepraat over voetballers, posities en spelsystemen, stelde ik hem opeens de vraag waarom het eigenlijk zo ontzettend leuk is om naar voetbal te kijken. Waarom is voetbal de meest populaire kijksport in de wereld? Had hij daar een uitleg of verklaring voor?

De Chinese restauranteigenaar keek oplettend om zich heen en toen zei hij dat hij ons iets wilde vertellen dat niet voor iedereen bestemd was. Dus nu moesten we goed luisteren, want hij praatte zachtjes en hij wilde niet dat de paar andere gasten in het restaurant zouden meeluisteren. Wij bogen ons voorover en toen wij bijna aan zijn lippen hingen, vertelde de Chinese restauranteigenaar dat voetbal hetzelfde is als seks. “Het gaat om die ene goal”, zei hij. “Voetbal is pas echt spannend als die ene winnende goal gemaakt wordt. Daar moet je op wachten en dat mag lang duren. Iedere keer als die beslissende goal gemaakt wordt, dan is het alsof je klaarkomt,” vertrouwde hij ons toe. “Dat heb je niet bij basketbal, want daar wordt aan de lopende band gescoord. De mooiste voetbalwedstrijd is een wedstrijd waarin het om dat ene beslissende doelpunt gaat en dan moet het heel lang nul nul blijven. Je drukt, drukt, drukt…  en als er dan eindelijk gescoord wordt, dan is daar het orgasme! Het gaat om dat ene moment. Het echte voetbal is net zo spannend als hete seks.”

Ik moet nog vaak aan deze woorden terugdenken, maar ik heb daar wel mijn vragen bij. Hoe kan de Chinese restauranteigenaar verklaren dat voetballiefhebbers zo vaak willen terugkijken naar die beslissende momenten? Als het echt om dat ene actuele moment gaat, waar komt dan het verlangen vandaan om het zo vaak te willen terugzien?

Bijzondere momenten in het voetbal die ik heel vaak heb teruggezien, komen uit de finale van het wereldkampioenschap voetbal dat in 1974 in West-Duitsland georganiseerd werd. Deze wedstrijd tussen Nederland en gastland West-Duitsland begon nog zo veelbelovend met die briljante eerste minuut van het Hollands totaalvoetbal waarin Cruyff na een weergaloze versnelling onderuit werd geschopt. De West-Duitsers hadden na die eerste minuut nog geen bal geraakt en toen die bal tergend langzaam op de strafschopstip werd klaargelegd, was de spanning om te snijden. Als zevenjarige voetballiefhebber was ik nog te jong om klaar te komen, maar ik herinner mij dat ons huis leek te exploderen toen Johan Neeskens de welverdiende penalty in het dak van het doel joeg. Wat een branie en zelfvertrouwen straalden onze godenzonen uit!

Toch mocht die zalige roes niet lang duren, want voor de rust kantelde de wedstrijd. Na de rust, waarin onze aanvoerder Johan Cruyff overigens een gele kaart kreeg wegens praten tegen de scheidsrechter, verloren we deze finale met 2-1. Na afloop van deze verloren finale was het verdriet zo groot dat het leek het alsof Nederlandse voetballiefhebbers herbelevingen aan de oorlog tegen Duitsland kregen. Ik denk echt dat miljoenen voetballiefhebbers in meerdere of in mindere mate getraumatiseerd zijn geraakt door deze gruwelijke voetbalwedstrijd. Iedere liefhebber heeft zo zijn of haar eigen manier gevonden om met deze grote verlieservaring om te gaan. Zo hoorde ik laatst een voetballiefhebber vertellen dat hij deze wedstrijd nog vaak in zijn geheel op televisie heeft teruggekeken, omdat hij maar niet kan geloven dat Nederland deze finale echt verloren had. Iedere keer als hij deze wedstrijd terugkijkt, hoopt hij dat Nederland deze wedstrijd toch nog gaat winnen.

Maar die arme voetballiefhebber zal altijd bedrogen uitkomen, want in de sport gaat het om momenten die niet meer teruggedraaid kunnen worden. De sport leert ons dat die ene keer tegelijk de eerste en de laatste keer is. In die zin krijgen we een harde levensles voorgeschoteld als we naar sport kijken. Het leven is aaneenrijging van eenmalige momenten. Als er iets nieuws gebeurt, dan is het altijd de eerste en laatste keer dat dit gebeurt.

Overigens denk ik dat dit voor dieren geen probleem is, maar mensen blijken hier enorme moeite mee te hebben. Hieruit ontstaat ons metafysische verlangen naar religie en kunst. De kunstenaar geeft uiting aan het universele metafysische verlangen om ons tegen de eenmaligheid van het leven te verzetten. Als het mooi of bijzonder is wat er gebeurt, dan willen we dat in ons geheugen vasthouden. Wat mooi, bijzonder of verschrikkelijk is, mag niet vergeten worden. Dit geldt zowel op microniveau wanneer je bijvoorbeeld voor het eerst verliefd wordt als op macroniveau wanneer de Nederlands voetbaleftallen hun memorabele WK-finales verliezen tegen West-Duitsland, Argentinië, Spanje en Amerika (WK Vrouwenvoetbal 2019). Als voetballiefhebber weet ik dat je vaak illusies najaagt wanneer je op dat ene gelukzalige moment blijft wachten, maar dat mag de pret niet drukken. Ook al weten wij dat wij hoogstwaarschijnlijk nooit wereldkampioen worden, dan nog blijven wij iedere keer opnieuw hopen dat het nu toch de eerste keer wordt dat het wonder wel gaat geschieden. Dat geldt ook voor voetballiefhebbers die in kleine voetballanden als Letland, Noord Ierland of San Marino leven.

Het leven leert ons dat het ultieme geluk nooit lang mag duren. Jean Paul Sartre laat deze tragiek prachtig zien in zijn eerste roman Walging. We lezen daarin over de zogenoemde geprivilegieerde momenten die altijd verstoord worden in het reële leven. Op het moment dat de hoofdpersoon luistert naar zijn favoriete zangeres die de mooiste melodie zingt die hij ooit gehoord heeft, dan hoort hij een kras op de plaat die hem uit zijn gelukzalige stemming haalt. En als hij dan eindelijk voor de eerste keer met zijn geliefde in de bosjes ligt te vrijen, dan brandt hij zich op het hoogtepunt van de vrijage aan de brandnetels die tegen zijn blote billen drukken. Ik heb deze beeldende passages in Sartre’s roman vaak teruggelezen, maar ik neig ertoe om er een duiding aan te geven die anders is dan de hoofdpersoon in deze roman doet. Voor mij is het privilege van deze momenten hierin gelegen dat ze narratief vereeuwigd worden in deze roman. Het zijn dus niet de actuele momenten zelf die beslissend zijn voor de vraag of wij meer of minder gelukkig worden, maar veel belangrijker is hoe wij daarop terugkijken.

Als het belangrijk is wat er gebeurt, dan is dat niet de eerste keer duidelijk. Mensen hebben meer tijd nodig om de dingen en gebeurtenissen naar waarde te schatten. Zo wist volksfilosoof Johan Cruyff met zijn geniale en onnavolgbare logica aannemelijk te maken dat de gouden voetbalgeneratie van 1974 de finale tegen het mindere West-Duitsland moest verliezen om later als het beste team van het toernooi herinnerd te worden. Dus eigenlijk draait het niet om het actuele moment zelf, maar om de manier waarop wij daarop terugkijken. En zo gaat het met alles wat kwaliteit heeft. Als de muziek goed is, dan moet je er meerdere keren naar luisteren om er echt van te kunnen genieten. Dat geldt ook voor een boek dat zijn geheimen nooit bij de eerste keer lezen prijsgeeft. Kunst wil meerdere keren gezien, gelezen of gehoord worden. Ook daarin begrijp ik de kunst als een verzet tegen de eenmaligheid van het leven.

Alles wat gebeurt, gebeurt maar een keer en dat is altijd en overal de eerste en de laatste keer. Het leven is eenmalig, maar daar gaat het uiteindelijk niet om als we naar zin blijven zoeken. We leven met een oriëntatie op de eeuwigheid, zij het dat die eeuwigheid fictief is. Wat echt gebeurt, zijn de momenten die telkens weer opkomen en verdwijnen. Hoe kunnen we leven met het besef dat het de eerste en de laatste keer is dat wij hier op aarde leven, terwijl wij met onze gedachten, herinneringen en verlangens voortdurend naar het verleden teruggaan en naar de toekomst vooruitkijken?

De beroemde filosoof Wittgenstein moet op zijn sterfbed het juiste antwoord op deze metafysische vraag gegeven hebben. Volgens zijn naasten heeft hij toen gezegd dat hij alleen maar grappen had gemaakt als hij gevoel voor humor had gehad. Misschien kan ik mij op dit ene punt toch nog de meerdere van dit bloedserieuze filosofische genie wanen, want ik moet iedere dag wel een keer of zelfs meerdere keren lachen. Zo zegt de volksmond: “een dag niet gelachen is een dag niet geleefd.” Toch blijft de filosoof in mij vragen wat hier nu eigenlijk te lachen valt. Ik denk dat dat hier een belangrijke taak ligt voor filosofen.

De grote metafysische vraag is waarom wij onweerstaanbaar moeten lachen en huilen wanneer wij doordrongen raken van het besef dat het de eerste en de laatste keer is dat wij hier op aarde leven. Hoe kun je onverschillig blijven als je echt tot je door laat dringen dat je maar één keer op deze aarde rondloopt en rondhangt?   

Dus daarom tot slot mijn oproep in één woord:

Leef!

In de lucht

Als we mensen horen zeggen “dat er iets in de lucht hangt”, dan weten we dat er iets spannends staat te gebeuren. Precies het tegenovergestelde is het geval wanneer je iemand hoort zeggen “dat het wel erg in de lucht blijft hangen”. Deze laatste metafoor wordt vaak gebruikt bij beoordelingen van ideeën, ontwerpen of plannen. Wat we met deze metafoor willen duidelijk maken, is dat we het wollig of abstract vinden. We voelen een zekere irritatie en als die irritatie verder oploopt, dan kun je de metafoor van de lucht nog verder op de spits drijven door bijvoorbeeld te zeggen dat “het allemaal gebakken lucht is.” Ik heb nooit goed begrepen waar deze uitdrukking op slaat, maar in deze lelijke metafoor zien we weer dat het woord “lucht” een extreem negatieve betekenis krijgt. Ga je hierop letten, dan zie je zoveel wat hier op lijkt. Neem nu de uitdrukking “dat het lijkt alsof je in het luchtledige aan het praten bent”. En als je echt genoeg hebt van iemand, dan kun je dat het beste duidelijk maken door te zeggen dat hij of zij “gewoon lucht” voor je is. Zo iemand stelt dus niks voor. Hij of zij had er net zo goed niet kunnen zijn. In al deze voorbeelden zie ik dat het niet goed genoeg is om gewoon “lucht” te zijn.
Op de een of andere manier zijn we altijd in de weer met de lucht. Daarin moet altijd iets veranderd worden. In de zomer is het vaak te warm en dan willen we dat de lucht gekoeld wordt en in de winter wordt het vaak te koud en dan moet de lucht verwarmd worden. We zijn ook vaak bang voor de lucht, bijvoorbeeld in coronatijd toen wij overal hoorden dat virusdeeltjes door de lucht verspreid worden. Vaak moet de lucht verfrist worden, omdat we “het niet lekker vinden ruiken”. Als ik hier langer over nadenk, dan valt het mij op dat er zo vaak in negatieve zin over de lucht wordt gesproken.
Ik verbaas mij hierover omdat lucht een van de belangrijkste levensbronnen is. Wie vanuit het oogpunt van de natuur naar de mens kijkt, ziet dat wij zonder lucht nog minder dan lucht zijn. Zonder lucht en zuurstof waren we er namelijk nooit geweest. Toch hoor ik dit nergens terug in onze actuele omgangstaal. Zo moet ik bij het woord “lucht” meteen aan “vervuiling” denken. Van alle levende wezens zijn wij ontegenzeggelijk de grootse luchtvervuilers op aarde. Houdt de luchtvervuiling verband met de manier waarop wij de lucht onteerd en ontheiligd hebben? Deze vraag is te groot om hier te beantwoorden, maar ik wil er wel een begin mee maken.
Laten we om te beginnen teruggaan naar het begin van het leven, zoals beschreven in Genesis 2. De meest fascinerende passages in Genesis 2 zijn de zinnen waarin kort verteld wordt hoe God de mens heeft geschapen. Mijn ogen bleven aan deze zinnen gekluisterd:  “Toen maakte JHWH, God, de mens.  Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.” (NBV Studiebijbel, p. 21)
In deze zinnen wordt precies de vinger gelegd op het wonder van het leven dat zich uiteindelijk aan ons begrip onttrekt. Het leven begint met de lucht die wij in- en uitademen. Hier kun je je niet genoeg over verwonderen. Zojuist hoorde ik weer het prachtige lied “Wild is the wind “ van David Bowie en ik moest onweerstaanbaar denken aan Genesis 2. Wanneer Bowie zingt dat met haar kus het leven begint (“her kiss life begins”), dan hoor ik hierin een verwijzing naar de drie magische zinnen in Genesis 2. God die adem in Adams neus blaast, is eigenlijk de wind en de liefde die aan het begin staan van het leven.  
In het Sanskriet wordt de scheppende kosmische energie aangeduid met de naam Atman en Atman is etymologisch verwant aan het Duitse Atem. Hier moet ook een verwantschap met het Nederlandse woord “adem” zijn. Zoals zo vaak leidt de weg van de filologie tot fascinerende filosofische ontdekkingen.  
Mij gaat het om het filosofische punt dat de lucht of de wind de oergrond van het leven is. Dat leren we in de pré-socratische natuurfilosofie. Thales, Herakleitos, Democritus en Anaxagoras spraken over de elementen lucht, water, aarde en vuur. Deze natuurkrachten moesten in hun ogen niet als statische en mechanische bouwstenen, maar als vitale oerkrachten in de kosmos worden begrepen. Leven is zo veel meer dan dode en niet dode materie.
In oude religies was die spiritualiteit springlevend. Vandaar dat de wind heilig werd verklaard. Die andere positieve waardering van de lucht en de wind hoor ik terug in het lied van Bowie. Dankzij kunst en religie krijgen wij van binnenuit contact met een spirituele dimensie in de kosmos. Er zijn zo veel dimensies in de wereld die zich niet onder controle laten brengen. Als we die controledwang toch tot het uiterste blijven doorvoeren, dan moeten wij daarvoor een hogere prijs betalen dan ons lief is. Dit kunnen we allemaal rationeel uitleggen, maar uiteindelijk schiet die uitleg tekort als wij het niet op een dieper niveau ervaren. Dankzij de kunst kan die ervaring tot leven komen.
Luister nog eens naar Wild is the wind van David Bowie. In dit lied krijgt de wind zijn/haar heiligheid terug. Hoe kunnen wij die heiligheid van de wind in andere songs en taaluitingen lezen en horen?
Nu maar hopen dat mijn laatste vraag niet in de lucht blijft hangen en dat je met mij wil meedenken en associëren. Het woord “lucht” heeft ook andere betekenissen, zoals “de lucht klaren” en “iets luchtig” opvatten. Als het over de lucht gaat, dan draait het om de essentie van het leven en daarover zullen wij nooit uitgepraat raken. Ik ben zo benieuwd wat er nog meer over de lucht gezegd kan worden. Wie wil er wat over zeggen?

De terugkeer van het centrum

Ik kan mij nog goed de verwarring herinneren toen ik tientallen jaren geleden kennismaakte met de Nieuw-Zeelandse vriendin van mijn beste vriend die jaren later naar Nieuw-Zeeland is geëmigreerd. Nadat we een poos gesproken hadden over haar wereldreizen en de wereldreizen van mijn grote vriend kreeg ik opeens zin om een filosofische vraag aan de Nieuw-Zeelandse vriendin van mijn levenslange vriend te stellen. Ik vroeg haar waar volgens haar het centrum van de wereld lag. En toen was het even stil.

Ze keek mij welwillend, maar niet begrijpend aan en het werd een beetje ongemakkelijk. Wij hadden daarvoor leuk gepraat, maar toch had ik het gevoel dat wij nu pas echt contact hadden. Natuurlijk kan ik mij hierin vergissen, want zij begreep mijn vraag niet en ik vond het mooi om te zien dat ze niks deed om haar verwarring te verhullen. Maar ze herpakte zich snel. Zo vroeg zij mij wat ik met mijn vraag bedoelde en nu kwam de bal bij mij te liggen. Hiermee deed mijn Nieuw-Zeelandse gesprekspartner iets wat ik te vaak heb nagelaten in mijn filosofiecolleges. Als ik tijdens een hoorcollege overvallen word door een vaag die onbegrijpelijk en vaag is, dan voel ik steeds de neiging om die student te helpen om die vraag helder te krijgen. Dan probeer ik die vraag in begrijpelijke taal te herformuleren, maar dat lukt natuurlijk niet, want de vragensteller weet vaak zelf niet wat hij of zij nu eigenlijk wil vragen. Terwijl ik op zulke momenten vastloop en naar nieuwe woorden blijf zoeken, lijkt het alsof de vaagheid van die student overslaat op de docent. Dit zijn van die momenten waarop de oplettende studenten zich kostelijk vermaken. Achteraf hoor ik die oplettende lachebekjes in de collegezaal zeggen dat zij op zulke momenten zitten te wachten. Ze kennen mij een beetje en zij weten dat ik te aardig ben om tegen die student te zeggen dat hij of zij voortaan beter moet nadenken over de vraag wat hij of zij nu eigenlijk wil vragen. Zou ik in de ogen van die studenten pas echt ballen hebben wanneer ik op zo’n moment tegen die student zou gaan katten “dat je natuurlijk wel je verantwoordelijkheid moet nemen voor de vragen die je stelt en dat je die verantwoordelijkheid niet op de docent mag afschuiven?” Ik zag mijn collega Joep Dohmen vaak op die manier uitvallen naar studenten en hij was mateloos populair. Maar die autoritaire toon past niet bij mij. Ik neem liever een voorbeeld aan mijn sympathieke Nieuw-Zeelandse gesprekspartner die mij in alle openheid vroeg wat ik met mijn vraag bedoelde.  

Eerlijk gezegd wist ik eigenlijk niet goed waar ik met mijn zogenoemde filosofische vraag heen wilde, maar ik had wel het gevoel dat mijn vraag ergens op sloeg en nu probeerde ik er “pratenderwijs” achter te komen wat dat dit kon zijn. Op zulke momenten laat ik mij weer inspireren door Gerard Reve die ooit gezegd heeft dat “gouwehoer is toegestaan mits daar Gods zegen op rust”.

Bij wijze van inleiding begon ik mijn Nieuw-Zeelandse gesprekspartner uit te leggen dat ik van jongs af aan heb geleerd dat Europa centraal staat in de wereld -Eurocentrisme- en dat er vanuit Europa ontdekkingsreizen naar andere werelddelen op touw werden gezet. Op school moesten wij die routes van de grote Europese ontdekkingsreizigers uit ons hoofd leren en dat is kennelijk goed gelukt, want ik zie die stippellijnen over de wereldbol nog steeds voor mijn geestesoog verschijnen. Vanuit het Europese centrum van de wereld zie ik stippellijnen lopen naar perifere werelddelen als Noord-Amerika (Columbus), Zuid-Amerika (Cabral), Azië (Marco Polo), Australië (Cook) , enzovoort… De verschillende stippellijnen hadden verschillende kleuren. Zo kon je die ontdekkingsreizen makkelijker uit je hoofd leren.  

Ik vertelde verder tegen mijn Nieuw-Zeelandse gesprekspartner dat wij leerden dat Columbus “Amerika ontdekt had” en dat de benaming “Nieuw-Zeeland” was afgeleid van het Hollandse “Zeeland”. Nooit werd in die aardrijkskunde- en geschiedenislessen de vraag gesteld hoe de oorspronkelijke inwoners van die continenten -de zogenoemde Indianen of de Maori’s- tegen die zogenoemde “ontdekking van Amerika en Nieuw-Zeeland” zouden aankijken. Zouden de nakomelingen van de oorspronkelijke inwoners van die werelddelen ook op school moeten leren dat hun continenten door Columbus, Cook, Tasman, Marco Polo, etc… ontdekt waren?

Ik vroeg mijn Nieuw-Zeelandse gesprekspartner hoe zij dit had ervaren. Zij vertelde mij dat zij dezelfde basiskennis van de wereld had opgedaan als ik, maar dat er nooit zulke vragen bij haar waren opgekomen. Kennelijk vond zij het niet vreemd om vanuit een Europees perspectief naar haar eigen land te kijken. Maar ik bleef mij hierover verwonderen en ik  kreeg zin om daarover na te gaan denken.

Om te kunnen verklaren dat zo veel geboren en getogen Nieuw-Zeelandse jongens in de wereldoorlogen naar Europa zijn gegaan zijn om hun leven te riskeren in de loopgraven -WO 1!-, moet je kijken naar wijze waarop zij de wereld verbeeldden. Als burgers van de commonwealth leefden de Nieuw-Zeelanders in dezelfde mentale wereld als de Britten. Alleen zo kunnen wij hun sneuvelbereidheid verklaren.

Bij nader inzien is een wereldbeeld een sociale verbeelding. Mijn ooms en tantes leerden in de jaren de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw op de lagere school dat Sumatra, Java, Nieuw Guinea en Borneo op dezelfde manier bij Nederland hoorden als de Waddeneilanden. Natuurlijk gingen mijn ooms na de Tweede Wereldoorlog naar Indonesië toe om “de wereldorde te herstellen”. De bezetting was nog maar net voorbij of zij gingen er alweer al op uit om Indië -later Indonesië- te bezetten! Dat is best wel absurd als je er nu over nadenkt, maar wisten zij veel? Indië hoorde gewoon bij Nederland, net zoals Vietnam bij Frankrijk en Hongkong bij Engeland hoorden. Wij westerlingen leefden in het centrum van de wereld. Afrika, Azië en Zuid-Amerika waren de perifere werelddelen -later “De derde wereld” genoemd- die daaromheen draaiden. De Europese wereld was vanaf de Verlichting in de 17e eeuw het machtspolitieke centrum waar de hele wereld omheen draaide. Met de opkomst van Amerika en China als supermachten lijkt daarin verandering te komen. De wereld lijkt er steeds minder overzichtelijk bij te liggen.

Vanuit geopolitiek perspectief wordt het steeds problematischer om over het centrum van de wereld te spreken, maar daarmee is het laatste woord over deze kwestie nog lang niet gezegd. Precies op dit punt heb ik mijn bedenkingen bij de conclusies die Peter Sloterdijk in zijn filosofie van de sferen trekt. Hij concludeert dat de vraag naar het centrum niet meer tot onze verbeelding spreekt, omdat onze metafysische wereldbeelden aan zeggingskracht hebben verloren. In zijn magistrale filosofie van de sferen laat Peter Sloterdijk zien dat mensen duizenden jaren lang gedacht hebben dat er een stralend middelpunt, een scheppende God of een hoogste idee is waaraan alle dingen en verschijnselen in de wereld participeren. De idee dat de wereld een bol is, heeft een metafysische oorsprong, maar Sloterdijk claimt dat de moderne natuurwetenschap met dat metafysische wereldbeeld heeft afgerekend. Toch ben ik daarvan nog lang niet overtuigd. Zo is het onzinnig om te stellen dat de filosofie van Plato weerlegd is.

Peter Sloterdijk is op zijn best als hij de tijd van de metafysische wereldbeelden beschrijft. Hij leert ons dat mensen altijd in bolvormige sferen geleefd hebben. De grote Griekse filosofen wisten al lang dat de aarde om de zon heen draait, maar zij duidden die bewegingen van de hemellichamen niet in materialistische zin. Dat het licht van de zon ons via de ogen kan bereiken, komt omdat er in onze ogen al een lichtgevoeligheid is waardoor het zonlicht in onze innerlijke wereld kan resoneren. Die geestelijke lichtgevende zon maakt ons ontvankelijk voor het licht dat in onze ogen schijnt. Het primaat ligt dus bij de geestelijke en niet bij de materiële wereld. De kosmische energie waaruit alle verschijnselen emaneren, dient hier in spirituele en niet in materiële zin te worden begrepen.

In de Griekse filosofie heerst het primaat van de priori-kennis. De geestelijke wereld in onszelf gaat vooraf aan de wereld die wij voor ons of buiten ons zien verschijnen. Maar wij leven in een materialistisch wereldbeeld en wij hebben geleerd dat het precies andersom is. Wij hebben geleerd om objectief te denken en naar buiten te kijken. Dat is goed, maar daarnaast is het van levensbelang om diep in onszelf af te dalen. Zodoende kunnen wij voeling krijgen met het  centrum van de wereld. Ik raad jou in dit verband aan om het essay Ik ben de wereld van oud-humanisticus Jan Warndorff te lezen. En luister goed naar onze huisfilosoof Fernando Suarez Müller die in zijn hoorcolleges alles op alles zal zetten om jou uit het materialistische wereldbeeld te bevrijden.

Aldus blijft de vraag naar het centrum van de wereld tot onze verbeelding spreken. In tegenstelling tot Sloterdijk pleit ik voor een terugkeer van het centrum. Tot slot refereer ik graag aan mijn idealistische collega Fernando Suarez Müller die mij vlak voor de kerstvakantie een link naar zijn hoorcolleges stuurde. Hij sloot zijn mail af met een kerstwens:

“Misschien vind je het leuk om naar te kijken of doorheen te scrollen. Het zal je Kerstgevoel verdiepen, het feest waarin het de bedoeling is dat alles en iedereen in de wereld samenstroomt en samenkomt bij de middenas van het zijn.”

Laten we met zijn allen in het gras gaan liggen!

De mooiste politieke oproep die ik ooit van een levende filosoof gehoord heb, kwam van mijn vroegere filosofiedocent Cornelis Verhoeven. Nooit wilde hij manen tot actie, altijd waarschuwde hij voor de gevaren van activisme, maar voor deze ene keer wilde hij een uitzondering maken. Maar  Cornelis Verhoeven zou Cornelis Verhoeven niet zijn als hij zijn toehoorders niet op zijn typerende manier in verwarring wist te brengen. Zijn oproep luidde namelijk dat wij met zijn allen in het gras moeten gaan liggen. Ik denk dat er nog nooit een politicus of influencer is geweest of zal zijn die zoiets zal zeggen. Als politici ons toespreken, moeten wij altijd iets doen of ondernemen. Zoals Hannah Arendt schreef, draait het in de politiek om actie. Maar ben je perse apolitiek bezig wanneer je er in navolging van de filosoof Cornelis Verhoeven voor pleit om helemaal niks te doen en “in het gras te gaan liggen”?

Ik heb lang over deze vraag nagedacht, maar in tegenstelling tot Hannah Arendt ben ik geneigd om deze vraag ontkennend te beantwoorden.  De uitspraak van Verhoeven is juist wel politiek, omdat hij het politieke discours probeert te ontregelen. En daarmee doet hij wel degelijk iets. Hij ageert tegen de cultus van de vanzelfsprekendheid die aan de politieke dadendrang ten grondslag ligt. Het is namelijk nog niet gezegd dat er niets gebeurt wanneer wij met zijn allen in het gras gaan liggen, want ons leven speelt zich grotendeels in onze  binnenwerelden af. Als wij in het gras gaan liggen, krijgen wij wellicht tijd om na te denken over de dingen die wij moeten doen of nalaten. Is het voor een  politicus niet van levensbelang om zich op cruciale momenten terug te trekken uit de branding van het leven zodat hij of zij beter kan zien wat er allemaal gebeurt?

Ik denk inderdaad dat die retraites in existentiële zin noodzakelijk zijn. Zo juich ik het van harte toe dat er in onze hectische steden parken, hofjes en binnentuinen zijn waarin mensen even tot rust kunnen komen. Tot rust komen betekent overigens niet hetzelfde als luieren, hoewel luieren niet verboden moet worden. Integendeel, zou ik willen zeggen. Laat de mensen toch met rust! In het sociale leven wordt alles in de prestatiesfeer getrokken. Wat voor baan heb jij, hoeveel vrienden heb jij en waar ga je naartoe op vakantie? We moeten zo veel in het sociale leven en ik zie dat veel mensen daar doodmoe van worden, want het is nooit goed genoeg. Mogen we er misschien ook gewoon zijn en rustig in het gras gaan liggen?

Met die ogen kijk ik opnieuw naar de binnentuin van onze universiteit. Als het mooi weer is en de studenten, docenten en medewerkers in het gras liggen of zitten, dan lijkt er even een oase van rust te zijn in de hectische stad. Wel vind ik het jammer dat sommige studenten soms geluidsapparatuur meebrengen om de rust in de binnentuin te verstoren, maar laat ik nu niet doen alsof ik zelf een heilige ben. Toen het rookverbod nog niet van kracht was, zat ik vaak in het gras een sigaartje te roken en soms was er een collega die mij met een streng gezicht vroeg om daarmee te stoppen, omdat zij door mijn sigarenlucht niet meer van haar middagboterham kon genieten. Als Gutmensch moest ik daar natuurlijk alle begrip voor opbrengen, maar er zit ook een militante humanist in mij die zich vreselijk in zijn vrijheid beknot voelde. Als je in de binnentuin van een universiteit zit, wil ik je toch iets van die oude romantische sfeer proeven die er op de een of andere manier moet zijn? En dan denk ik aan de tijd van Sartre en de existentialisten die de hele dag aan het roken waren. Die tijden zijn veranderd. Tegenwoordig staat ook het academische leven onder de imperatieven van een gezondheidsregime. Tal van bevolkingsonderzoeken tonen aan dat hoogopgeleide mensen gezonder en langer leven dan mensen die minder opleiding hebben genoten. Ook in de omgeving rond de UvH geldt inmiddels een rookverbod en ik moet daar nog steeds aan wennen.    

Toch wil ik wel voor deze tendens waarschuwen. Wij leven in een tijd waarin productiviteit, functionaliteit en gezondheid heilig worden verklaard. We volgen steeds strakker het Amerikaanse voorbeeld en als we niet uitkijken, dan dreigt de ziel geen voeding meer te krijgen. Je zou er bijna voor pleiten om het recht op tragiek en sterfelijkheid in onze grondwet op te nemen! De coronacrisis heeft die productieve gezondheidsobsessie nog verder in hand gewerkt. Zo is ook de sfeer in het oude gebouw op de Kromme Nieuwegracht in afgelopen jaren ingrijpend veranderd. Overal hangen borden met regels voor handen wassen, afstand houden en de oproep om je laten vaccineren. Maar gelukkig is er nog de binnentuin die er ondanks de verbouwing op dezelfde manier bij ligt. En telkens als het weer mooi is, dan verleidt die binnentuin ons om bij haar in het gras te gaan liggen. In alle hectiek en verandering lijkt de binnentuin het enige constante rustpunt te zijn.  

Toch is mijn liefde voor de binnentuin minder authentiek dan ik altijd gedacht had. Van de beroemde  Israëlische historicus Harari heb ik geleerd dat de aanleg van binnentuinen ook als een statussymbool gezien moet worden. De idee om een gazon aan te leggen, komt oorspronkelijk van de adel die rondom hun enorme kastelen gezonnen aanlegden om buitenstaanders te imponeren. Het gazon is imponerend, omdat de adel hiermee laat zien dat zij grond bezitten die niet voor landbouw of andere economische doeleinden gebruikt hoeft te worden De beroemde Franse kasteeltuinen liggen er gewoon voor de sier bij. De adel laat hiermee zien dat ze in zekere zin boven de strijd om schaarse middelen verheven zijn. Later vanaf de negentiende eeuw werd dat voorbeeld geïmiteerd door de opkomende middenklasse. Nog steeds geldt het als een vertoon van macht als je aan bezoekers en passanten kunt laten zien dat je gazon er mooi bij ligt. Hoe groter het gazon, hoe meer status.

Maar in de loop van de geschiedenis is er een totalitaire economische macht opgekomen die sterker is dan de romantiek die uit de tijd van de adel en burgerij afkomstig is. Nu staat alles onder het regime van de efficiency en de functionaliteit. In het rijke dorp waarin ik ben opgeroeid, zie ik hoe gezonnen worden getransformeerd in brede betonnen oprijlanen waarop grote landrovers en Porsche’s staan. Als die efficiency doorzet, zal ook de binnentuin van onze universiteit er aan moeten geloven. Want hoe kan die binnentuin vanuit het oogpunt van efficiency gelegitimeerd worden?

Als de huisvestingsmanagers op het onzalige idee komen om de binnentuin om te bouwen in hyper functionele kantoorruimtes, dan rest ons nog maar een ding en dat is dat wij gehoor geven aan de enige politiek-activistische oproep die de filosoof Cornelis Verhoeven ooit aan de mensen gedaan heeft. Net zoals de milieuactivisten in de oerbossen van Duitsland en Frankrijk gaan kamperen om te voorkomen dat die bossen worden getransformeerd in autowegen, zo moeten wij dan in het gras gaan liggen om te verhinderen dat onze binnentuin wordt omgebouwd in kantoortuinen.  

Maar zover is het gelukkig nog lang niet. Laten we nu gewoon in het gras gaan liggen en weer genieten van het leven. Daar wil ik zelfs mijn sigaartje voor opofferen. Wel wil ik de herriemakers onder ons vragen om voortaan die klotemuziek af te zetten!  

Zoetzuur

Het woord “zoetzuur” herinnert mij aan het babi pangpang gerecht dat ik altijd uitkoos wanneer ik vroeger met mijn ouders bij “de Chinees” ging eten. Eten bij de Chinees was mijn favoriete uitje. Tegen iedereen die het wilde aanhoren, verkondigde ik dat de babi pangang met zoetzure saus mijn lievelingsgerecht was. We gingen niet vaak bij de Chinees eten en daarom durfde ik nooit een ander gerecht uit te proberen. Want stel je voor dat dat andere gerecht zou tegenvallen? Dan moest ik weer maanden wachten om het genot van de babi pangang met zoetzure saus te smaken… Het was de combinatie van het knapperige vlees, de hagelwitte rijst en de zoetzure saus die mij iedere keer in verrukking bracht. Achteraf vraag ik mij wel af waarom ik die uitjes bij de Chinees zo bijzonder vond, want ik gedroeg mij echt als een gewoontedier dat altijd weer dezelfde babi pangang at. Ik kon dan wel chagrijnig afgeven op de aardappelen, groente,  sla/komkommer en vlees die wij dagelijks aten, maar mijn moeder zorgde er wel voor dat er iedere dag een andere groente en salade op tafel stond. Maar zoals de meeste kinderen nam ik dit allemaal voor lief. In plaats van dankjewel tegen mijn moeder te zeggen, trok ik bij het eten een zuur gezicht, want ik had het gevoel dat wij iedere dag hetzelfde aten. De momenten die er voor mij uitsprongen, waren de zeldzame momenten waarop ik bij de Chinees babi pangang met zoetzure saus mocht eten.

Om alvast in de passende stemming te komen, bestelde ik dan eerst een Chinese zoetzure tomatensoep die ik zo langzaam mogelijk naar binnen werkte. Dit was het voorspel en even later kon het echte eten gaan beginnen. Liefst wilde ik tijdens het eten zo weinig mogelijk praten, want ik moest dit gelukzalige moment zo intens mogelijk beleven. Vreemd genoeg bekommerde ik mij niet om het varken dat gedood moest worden om mij in deze hemelse stemming te brengen. Dit akelige besef begon pas echt tot mij door te dringen toen mijn zevenjarige dochter enkele decennia later opeens aan mij vroeg of er echt een dier gedood was om dat stukje vlees op haar bord te krijgen. Ik kon dit niet ontkennen en toen barstte het vragenvuur los. Mijn dochter wilde precies weten hoe het er in de slachthuizen aan toeging en ik gaf toe dat ik liever mijn ogen sloot voor deze helse taferelen. Toen ik min of meer uit zelfrechtvaardiging begon uit te leggen dat het wel geoorloofd is om dieren te eten waarvan je weet dat zij een goed leven hebben gehad, stuitte ik op onverzoenlijke weerstand bij mijn dochter. Mijn dochter was onvermurwbaar en zij had haar eigen conclusie getrokken: voortaan geen vlees meer voor haar!

Mijn dochter heeft een kleine revolutie op gang gebracht, want ook andere kinderen in haar omgeving heeft zij ervan overtuigd dat zij moesten stoppen met het eten van vlees. Kortom: vanaf dit cruciale moment is ons eetpatroon drastisch veranderd. Mijn dochter is nu 15 en we hebben in de laatste acht jaar eigenlijk nooit meer vlees gegeten met het gezin. Als ik met alle geweld babi pangang met zoetzure saus wil eten, dan moet ik dus wachten op de momenten dat mijn dochter en mijn vegetarische vrouw niet thuis zijn. Dan kan ik het niet laten om bij de biologische slager –“biologisch”: dat dan weer wel!- spek en varkensvlees te gaan kopen. Daarna ga ik nog even naar een andere winkel -liefst geen supermarkt!- om de ingrediënten voor de zoetzure saus te kopen. En dan nodig ik dolgraag een vriend of een paar vrienden uit om bij mij te komen eten. En wat verheug ik mij er dan op om die zoetzure saus voor mezelf en mijn vriend(en) te gaan maken! Het is precies die complexiteit van smaken die mij inspireert. Als het mij lukt om de juiste combinatie van suiker, azijn, ketchup en gember “uit te vinden”, dan kan ik mijn geluk niet op. Het is die juiste verhouding tussen zoet en zuur die mij blijft fascineren.

Het gaat hier om een complexe smaakcombinatie die in mijn ogen een metafoor is voor het ware leven. Ook in het leven gaat het steeds om een spel van contrasten. Als wij iets meemaken wat echt interessant is, dan blijken eenduidige woorden als mooi of lelijk altijd te kort te schieten.  Zo zie ik steeds dat het woord “mooi” niet volstaat om te verklaren waarom ik iets of iemand aantrekkelijk vind. Mensen die alleen maar mooi zijn, zijn niet aantrekkelijk. Maar ik kan wel eindeloos kijken naar popsterren als Keith Richards en Janis Joplin die als het ware mooi van lelijkheid zijn. Kijk ik echter naar de perfecte lichamen en gezichten van modellen die op de reclamefolders prijken, dan bekruipt mij het gevoel dat die mooie mensen niet echt zijn. Wat mensen gewoonlijk mooi noemen, is meestal kitsch. In dit verband is het interessant om te lezen hoe Milan Kundera het woord “kitsch” definieert. In zijn roman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan omschrijft hij kitsch als “de afwezigheid van stront”.

Nu ik er als geen ander in slaag om voor mezelf en mijn vrienden de ideale zoetzure saus te bereiden, vind ik de zoetzure saus in de Chinese restaurants lang niet zo lekker meer als vroeger. Om klanten te lokken, gebruiken de koks te veel suiker, zout, vet en smaakversterkers. Wat zij maken, is vaak wel lekker en ook ik voel de neiging om al dat lekkers zo snel mogelijk naar binnen te schrokken. Maar daarna voel ik mij dan altijd een beetje ranzig. Als ik het voedsel alleen maar lekker vind, dan lijkt het alsof ik zonder smaak zit te eten. Het studentikoze woord “snackseks” dekt hier in zekere zin de lading. Bij al het schrokken, schransen en stoten wordt er weinig aan onze verbeelding overgelaten. Dan lijkt het alsof mensen zo snel mogelijk aan hun gerief willen komen.  

Als er geen contrasterende smaken zijn, dan verliest het leven aan complexiteit en diepgang. Zo zal ook de politiek betekenisloos worden wanneer machten niet meer stuiten op tegenmachten. Managers zullen altijd alles op alles zetten om die tegenmachten het zwijgen op te leggen. Wanneer zij in hun missie geslaagd zijn, dan kunnen ze onze organisaties en ons land als een bedrijf gaan runnen. Dit was de droom van Ruud Lubbers, Wim Kok, Jan Pieter Balkenende en Mark Rutte. Rutte beseft nu dat hij aan het einde van dit tijdperk staat. Zo zei hij laatst in een vraaggesprek bij Nieuwsuur dat het er in de toekomst op aankomt om tegenmachten in de politiek te organiseren. Nu is Mark Rutte wel de laatste mens die dit zonder blikken of blozen mag zeggen. Ja, sowieso lijkt Mark Rutte in alle opzichten op de laatste mens van Nietzsche. Toch zijn we nog lang niet van hem af. Hoe nu verder?

De wereld staat bol van spanningen, overgangen, ambivalenties, contrasten en onzekerheden en we staan pas open naar die wonderlijke wereld wanneer wij die complexiteit kunnen zien en waarderen. Volwassen worden betekent dat wij ons bevrijden van het dwingende geloof dat de wereld rechtvaardig of onrechtvaardig, mooi of lelijk is. Mijn vroegere filosofiedocent Fons Elders zei in een college (1990) dat wij niet meer in termen van of of, maar in termen van en en moeten leren denken. Dat is moeilijk, maar laten we een voorbeeld nemen aan de emeritaat professor Harry Kunneman die zo meeslepend over zijn liefde voor complexiteit doceert en schrijft. Amor complexitatis! Proef de zoetzure smaken van het leven en zeg in navolging van Friedrich Nietzsche en Harry Kunneman ja tegen de wereld!

Laat mij de herrie van het zijn weer horen!

Toen ik van Lianne vernam dat we het in deze aflevering van Zindroom over het woord “melig” zouden gaan hebben, wist ik weer niet waar ik het zoeken moest. Weer zocht ik mijn toevlucht tot het woordenboek en daarin zag ik ongelooflijk veel omschrijvingen van het woord “melig” voorbij komen. Er wordt gesproken over vruchten die overrijp en melig zijn, ik lees over het meel waarmee het brood wordt gebakken, maar dat was niet inspirerend. Toch wilde ik dit woord een eerlijke kans geven en zo scrolde ik nog een poos verder. Er gebeurde een tijdlang niks tot mijn aandacht opeens werd getrokken door de figuurlijke betekenissen die aan het woord “melig” gegeven werden. Je denkt dan al snel aan humor, maar melige mensen zijn zelden humoristisch. Er zijn geen situaties in de wereld die met onze melige stemmingen harmoniëren. Er is altijd een mismatch tussen onze melige stemmingen en de situaties waarin wij verkeren. Daar kun je moeilijk vat op krijgen en ik denk dat dit de reden is waarom strenge docenten die meligheid haten. Want als de meligheid eenmaal losgaat, dan is het einde zoek. Je weet als docent dat je die meligheid zo snel mogelijk de kop in moet drukken, want als die geestigheid eenmaal uit de fles is, dan krijg je die er niet meer in terug. In die zin is meligheid vergelijkbaar met geilheid. Het is nergens op gericht, je wilt gewoon lachen of… Kortom: meligheid slaat gewoon nergens op. In het woordenboek staat treffend dat je melig bent “als je steeds moet lachen, ook als er niks echt leuk is.”

Toen mijn ogen bij deze laatste woorden bleven hangen, moest ik weer denken aan Gitta en Helen die met mij in de tweede en de derde klas van de middelbare scholengemeenschap in Mijdrecht zaten. Gitta en Helen moesten dagelijks lachen om dingen die niemand leuk vond. Deze meiden werden vooral melig in de lessen Duits die ongelooflijk saai waren. Onze leraar Duits heette meneer Breedijk die ondanks zijn saaie manier van lesgeven wel een sympathieke uitstraling had. In zijn lessen heerste orde. Niemand durfde er doorheen te praten als hij weer met de grammaticale regels en de naamvallen in de weer was. We zaten ons gewoon “doodleuk” te vervelen.

Meneer Breedijk was constant aan het woord. Hij declameerde regels en naamvallen die wij in onze schriften moesten opschrijven. Nooit heb ik mij afgevraagd wat we nu eigenlijk aan het doen waren, want er heerste orde. Toch wist ik dat ik iedere les kon wachten op dat ene moment waarop  Gitta en Helen opeens begonnen te lachen. Vanaf een zeker moment begonnen die lachbuien   van achter in de klas aan te zwellen. Meneer Breedijk probeerde er dan altijd met zijn bulderstem overheen te komen, maar dat maakte het alleen maar erger. De meiden moesten dan nog harder lachen en meneer Breedijk begon dan nog harder te tieren waardoor Gitta en Helen op hun beurt nog harder gingen lachen. Na korte tijd ontstond er een lawaai van jewelste. Terwijl meneer Breedijk zijn longen zijn lijf leek te schreeuwen, zag ik hoe Gitta en Helen in de slappe lach waren geschoten en dat de tranen over hun wangen stroomden. Er leek zowaar een battle gaande te zijn tussen de hysterische scheldkannonades van onze leraar en de melige lachbuien van de meiden. Ze zweepten elkaar tot ongekende hoogtes op, maar dan kwam altijd het omslagpunt waarop meneer Breedijk en de meiden tot bedaren kwamen. Al snel keerde de rust terug en er was weer orde. Meneer Breedijk ging weer onverstoorbaar verder met het declameren van naamvallen en taalregels die wij in onze schriften overnamen.

Aan die ordeverstoring werden verder geen woorden vuil gemaakt, maar toch heb ik mij altijd afgevraagd waarom dat enorme lawaai telkens weer op gang kwam. Juist omdat het om zo’n dwingende samenloop van gebeurtenissen ging, leek het er gewoon bij te horen. Die gekte maakte gewoon deel uit van de dagelijkse normaliteit. Verder bleken Gitta, Helen en meneer Breedijk het goed met elkaar te kunnen vinden. Zij groetten elkaar vriendelijk als de les voorbij was. Het leek alsof zij op dat ene moment hadden toegegeven aan een macht die zo veel groter was dan zij zelf konden bevroeden. Pas nu denk ik dat ik hier woorden aan kan geven die wellicht hout snijden. Zoals je weet, heet ik  Martien, maar op zulke momenten voelde ik mij een kleine Martin Heidegger die oren heeft gekregen om “de herrie van het zijn” te horen. 

Later in de bovenbouw van onze middelbare schooltijd kregen wij een andere leraar Duits. Hij heette meneer Hofman en in zijn lessen heerste ook een ijzige orde. Toch was er een geweld en venijn in zijn manier van orde houden die ik mij niet kan herinneren van de sympathieke meneer Breedijk. Onderhuids was er een oorlog gaande tussen meneer Hofman en zijn leerlingen. Als er een leerling was die “de gore moed had” om er doorheen te lachen, dan stond meneer Hofman meteen op van zijn stoel. Terwijl hij zijn taalregels declameerde die wij weer in onze schriften moesten overnemen, liep hij naar die lachbek toe en dan griste hij het schrift en het schoolboek van het tafeltje. Meneer Hofman liep naar de deur en zonder er verder een woord vuil aan te maken, deed onze leraar de deur van het klaslokaal open en hij gooide die spullen op de gang. Terwijl onze leraar verder ging met zijn les, liep hij weer naar die leerling toe. Meneer Hofman pakte de schooltas die hij eveneens naar de gang bracht. Ook die schooltas hoorden wij op de vloer ploffen. Vervolgens maakte meneer Hofman een gedecideerd armgebaar naar buiten en de leerling liep naar de gang. Meneer Hofman deed de deur beheerst achter de leerling dicht en hij ging door met het declameren van naamvallen alsof er niks gebeurd was. Dus voordat die meligheid los kon gaan, had meneer Hofman die boze geest er alweer uitgetrapt. En zo was de sfeer in deze lessen extreem ongezellig. Het leek wel alsof onze leraar ieder menselijk contact met ons uit de weg wilde gaan.

Achteraf denk ik dat wij de tijd met elkaar uitzaten, maar wij hadden meer tijd dan meneer Hofman. Wij waren in zekere zin passanten, terwijl meneer Hofman ieder jaar opnieuw de oorlog met zijn leerlingen moest aangaan. Hoe lang zou hij dit volhouden? Er is er ooit iemand geweest die zich dit heeft afgevraagd? Ja, wie kon het eigenlijk schelen wat hier gebeurde?

Deze vragen gingen vaak door mij heen toen ik op mijn middelbare schooltijd terugkeek. Toch had ik geen zin om naar meneer Hofman te informeren, want hij liet mij verder koud. En precies hier ligt een zekere tragiek, want ik kan mij niet voorstellen dat er ooit een andere leerling is geweest die zich afvroeg wie de mens was die in deze leraar schuilging.

Maar het verhaal over meneer Hofman kreeg toch nog een staartje toen ik jaren later op de Universiteit voor Humanistiek aan de praat raakte met een studente die op dezelfde middelbare school had gezeten als ik. Toen in ons gesprek de naam van meneer Hofman viel, kreeg ik van haar een verhaal te horen dat mij enorm aan het denken heeft gezet. De studente vertelde mij dat zij de laatste les van meneer Hofman had bijgewoond. “Hoezo laatste les? “ vroeg ik. “Zo oud is hij toch niet?”

Vervolgens begon zij haar verhaal over de tragische ondergang van onze  leraar Duits te vertellen. Zij was erbij toen hij in zijn laatste les naar de prullenmand liep. Terwijl hij weer de naamvallen declameerde, was hij opeens midden in die prullenmand gaan staan en toen begon hij te huilen. Hij riep: “ik wil niet meer, ik wil niet meer, ik wil niet meer! “ Dit was dus het einde van meneer Hofman en toen ik dit verhaal helemaal gehoord had, schoot ik in de slappe lach. Natuurlijk schaam ik mij nog altijd over mijn meligheid.

Want er komt altijd een tijd dat dit lachen je vergaat. Nu ik zelf online lesgeef, voel ik een vervreemding die vergelijkbaar is met de  vervreemding die mijn vroegere leraren Duits ervaren moeten hebben. Toch zal ik door niemand gezien worden als ik tijdens de pauze in mijn prullenmand ga trappelen en ga schreeuwen dat ik niet meer wil. Zelfs wanneer ik vergeet om op zulke momenten van verstandsverbijstering de camera en het geluid uit te zetten, zal het effect van mijn actie nooit zo groot zijn als het in de gewone offline wereld zou zijn geweest.  

In onze huidige online-wereld is alles vaak zo anders dan het lijkt. De student die zijn camera aan laat staan en continu in mijn richting zit te lachen, zal het allemaal niet zo bedoelen als het lijkt. Maar terwijl ik doorga met mijn verhaal, zie ik hoe die student almaar meliger wordt. Hoewel ik weet ik dat die meligheid waarschijnlijk niet persoonlijk bedoeld is, voel ik toch een agressie opkomen die een goede uitlaatklep zoekt. En opeens krijg ik visioenen uit de lessen van meneer Breedijk. Ik zou het net als de sympathieke meneer Breedijk op een schelden en tieren willen gaan zetten en dan zie ik in mijn verbeelding dat die student steeds meliger wordt. Maar zover komt het niet, want we leven niet meer in die offline wereld waarin meneer Breedijk, Helen en Gitta de dienst uitmaakten.   

Hoe lang moet ik nog wachten op het beslissende moment waarop de oorverdovende herrie van het zijn overgaat in de zalige zijnsvergetelheid? Ja, ik verlang naar een nieuwe lente en een nieuw geluid. Laat mij de herrie van het zijn weer horen!

Ongezouten mag niet ongestraft blijven!

Weer is het de redactie van Zindroom gelukt om een woord te vinden dat tot de verbeelding spreekt. “Ongezouten” is een vreemd woord dat verschillende associaties oproept. Als ik dit woord letterlijk opvat, dan moet ik meteen aan voedsel denken. Als het voedsel ongezouten is, dan moet er kennelijk zout aan toegevoegd worden om het te kunnen bewaren of om het op smaak te kunnen brengen. En dan denk ik natuurlijk niet aan fruit en groente, maar wel aan vlees. Toch zit er meer zout in ons voedsel dan je op het eerste gezicht denkt. Hier weet ik overigens bitter weinig van en daarom laat ik mij graag verrassen door mensen die hier wel verstand van hebben.   

Neem nu het brood dat wij dagelijks eten. Op het eerste gezicht denk je niet dat daar zout in verwerkt is, maar dat is wel zo. Een voedselexpert vertelde mij laatst dat er in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw aanzienlijk meer zout gebruikt werd om brood te bakken dan nu. Toen gezondheidsexperts wezen op de schade van die grote zoutdoseringen voor de gezondheid werden er maatregelen getroffen om die zoutdoseringen af te bouwen, maar dat ging langzaam en ongemerkt. Als je in één keer op het gewenste niveau zou uitkomen, zou het brood niet meer smaken. Daarom hebben voedselmanagers er bewust voor gekozen om die zoutdoseringen stukje bij beetje af te bouwen. Het brood dat wij nu eten lijkt volgens de expert die ik sprak niet meer op het brood dat in de jaren 70 gebakken werd. Mensen die toen leefden, zouden ons brood smakeloos vinden, maar ondertussen is onze smaak voor brood zodanig beïnvloed dat wij ons dagelijks brood wel lekker vinden.   

Zou het alcoholpercentage in wijn, bier, whisky, etc. niet op dezelfde manier afgebouwd kunnen worden? Dat zie ik niet gebeuren. Je drinkt alcoholvrije dranken of niet. Een tussenweg is kansloos. Wel zien we de laatste jaren dat er een groeiende intolerantie tegenover het drinken van alcoholische dranken ontstaat. Na de rokers moeten nu ook de drinkers het gaan ontgelden. Als deze trend doorzet, dan zullen we nog zien dat alcohol en nicotine naar de illegaliteit worden verbannen, terwijl er geen kwaad woord zal worden gesproken over de snacks en het snoepgoed die wij dagelijks verorberen. Kennelijk kunnen wij het niet zonder evidente dikmakers als suiker en zout stellen.

Reclames voor nicotine en alcohol zullen uit het straatbeeld verdwijnen, maar het zout blijft alomtegenwoordig in de wereld. Kijk naar de zeeën en de oceanen! Het is fascinerend om te zien hoe het woord “ongezouten” van betekenis verandert wanneer dit woord gebruikt wordt om het zweet en de geuren van mensen te typeren.

Wat hier speelt, weten alleen de allerbeste schrijvers in woorden te vangen. Hier moet ik denken aan Gerard Reve die in een van zijn brievenromans vertelt over zijn nieuwe geliefde die geen lichaamsgeur heeft. De schrijver vrijt wel met deze jongen, omdat die jongen mooi en aardig is, maar omdat zijn geliefde nergens naar ruikt, raakt hij uiteindelijk op hem uitgekeken. In die pijnlijke passage slaagt Reve erin om een dierlijk aspect van onze zintuiglijkheid en lichamelijkheid te verwoorden wat wij nooit goed zullen begrijpen.

Veel kunstenaars slagen erin om te verbeelden wat er op dit paralogische niveau gebeurt wanneer mensen elkaar aantrekkelijk vinden. Als we zeggen dat deze man “een neus voor vrouwen heeft”, dan moeten we onweerstaanbaar aan het proeven van voedsel denken. De zus van mijn vader moest bij haar ouders op de boerderij blijven, omdat “ze geen mannenvlees zou hebben”.  

Maar anders dan voedsel dat op een bepaalde manier bereid moet worden en “met peper en zout op smaak moet worden gebracht”, zeggen wij dat mensen op zichzelf smaak hebben. Aan mensen hoeft niks toegevoegd te worden om ze op smaak te brengen. We houden van iemand om wie hij of zij in de kern is. Als je echt van iemand houdt, dan wil je hem of haar naturel hebben. Je geliefde is gewoon een lekker stuk dat “je het liefst op zou willen vreten”. Cosmetica en goede manieren doen juist afbreuk aan de goede smaak.

Misschien kan uit dit verlangen naar echtheid verklaard worden waarom het zo vaak gewaardeerd wordt wanneer mensen ongezouten kritiek op elkaars werk leveren. Hier horen we telkens clichés als deze: “als het niet goed is wat ik doe, zeg het dan eerlijk, want dan weet ik ook dat je het echt meent wanneer je zegt dat het goed is.”

Toch kun je je lelijk aan die ongezouten kritiek bezeren en het blijft de vraag of dat nodig is. De echte diehards vinden van wel. Zij staan in een lange oer-Hollandse traditie.  “Ongezouten kritiek”  betekent volgens het etymologisch woordenboek: “iets uiterst openhartig zeggen, zonder zich aan de eischen der wellevendheid te storen. Zijne gevoelens niet cum grano salis uiten, zoodat het minder aangename niet door eene aardige wending wordt verzacht”. Wie ongezouten kritiek levert, streeft er dus naar om zo direct mogelijk te zeggen wat hij of zij van iets of iemand vindt.

Als je zoals ik in Noord-Holland gewoond of gewerkt heeft, dan weet je precies waar ik op doel. In de jaren dat ik als geschiedenisdocent in het Noord-Hollandse dorp Bergen werkte, moest ik vaak wennen aan de directe omgangsvormen die in deze omgeving gecultiveerd werden. Zo had ik een leidinggevende die ervan overtuigd was dat je altijd de dingen bij hun naam moest noemen. Dus als je goed werk levert, krijg je dat te horen, maar als je je werk slecht doet, dan zal hij ongezouten kritiek leveren.

Wat hij daarmee bedoelde, ondervond ik aan den lijve toen hij samen met mij een les van mij besprak die hij in het kader van mijn beoordelingstraject had bijgewoond. Hij had zich naar eigen zeggen kapot geërgerd en hij dreigde dat hij mijn aanstelling niet zou verlengen. Wat hij toen letterlijk zei, zal ik nooit vergeten:

“Jij denkt zeker nog steeds dat het stoplicht voor jou op groen staat hé? Maar het staat al lang niet meer op groen! Het staat op oranje, knipperend  op oranje!”

Toen ik hem verweet dat hij wel erg hard was in zijn kritiek, liet hij zich er weer op voorstaan dat hij eerlijk was en dat ik daar mijn voordeel mee moest doen. Vervolgens verweet ik hem dat hij vooral bot was en dat hij die botheid niet moest verwarren met eerlijkheid. Uiteindelijk begon hij een beetje te lachen: “ik zag gewoon dat het een slechte les was en wat moet ik verder nog zeggen? Het was gewoon slecht!”

Hij vond zichzelf eerlijk en daar moest ik nog lang over nadenken. Wat ik mij toen in algemene zin begon af te vragen, is of mensen verantwoordelijkheid voelen als zij koste wat kost eerlijk willen zijn en ongezouten kritiek willen leveren. Ik sprak hierboven al over het verwarren van botheid met eerlijkheid, maar hier speelt nog iets anders. Ongezouten kritiek kan niet op zichzelf staan. Net als bij ongezouten voedsel moet er iets aan  toegevoegd worden. Het is onverantwoordelijk om zich niet aan “de eischen der wellevendheid te storen”. Die oer-Hollandse traditie moet op de schop! 

Zo kun je de zielen van kinderen knakken als je in navolging van Hans Teeuwen ongezouten kritiek op hun tekeningen levert. Dus kappen daarmee! Maar als de gearriveerde politicus of een andere hoogwaardigheidsbekleder ons weer eens zit voor te liegen, dan is het in ieders belang wanneer er iemand opstaat die ongezouten kritiek op die autoriteiten durft te geven. Zo is het in alle opzichten bevrijdend als luid en duidelijk gezegd wordt dat de keizer geen kleren aanheeft.

Alles hangt dus af van context. Daar kun je niet omheen. Maar als de echte oer-Hollandse diehard niet van wijken wil weten, dan moet je keihard terugvechten. En deed ik toen ik later mijn aanval inzette op mijn leidinggevende in Bergen. Het is nu een kwestie van overleven, dacht ik. Als het niet goedschiks kan, dan moet het kwaadschiks gebeuren. Dus hij er uit of ik. Uiteindelijk is het mij met hulp van collega’s gelukt om die man eruit te werken. De school is er een stuk humaner van geworden. Ook daarom vind ik dat ik toen echt een humanistische heldendaad heb verricht. Ongezouten kritiek mag niet ongestraft blijven.