Ik kan mij nog goed de verwarring herinneren toen ik tientallen jaren geleden kennismaakte met de Nieuw-Zeelandse vriendin van mijn beste vriend die jaren later naar Nieuw-Zeeland is geëmigreerd. Nadat we een poos gesproken hadden over haar wereldreizen en de wereldreizen van mijn grote vriend kreeg ik opeens zin om een filosofische vraag aan de Nieuw-Zeelandse vriendin van mijn levenslange vriend te stellen. Ik vroeg haar waar volgens haar het centrum van de wereld lag. En toen was het even stil.
Ze keek mij welwillend, maar niet begrijpend aan en het werd een beetje ongemakkelijk. Wij hadden daarvoor leuk gepraat, maar toch had ik het gevoel dat wij nu pas echt contact hadden. Natuurlijk kan ik mij hierin vergissen, want zij begreep mijn vraag niet en ik vond het mooi om te zien dat ze niks deed om haar verwarring te verhullen. Maar ze herpakte zich snel. Zo vroeg zij mij wat ik met mijn vraag bedoelde en nu kwam de bal bij mij te liggen. Hiermee deed mijn Nieuw-Zeelandse gesprekspartner iets wat ik te vaak heb nagelaten in mijn filosofiecolleges. Als ik tijdens een hoorcollege overvallen word door een vaag die onbegrijpelijk en vaag is, dan voel ik steeds de neiging om die student te helpen om die vraag helder te krijgen. Dan probeer ik die vraag in begrijpelijke taal te herformuleren, maar dat lukt natuurlijk niet, want de vragensteller weet vaak zelf niet wat hij of zij nu eigenlijk wil vragen. Terwijl ik op zulke momenten vastloop en naar nieuwe woorden blijf zoeken, lijkt het alsof de vaagheid van die student overslaat op de docent. Dit zijn van die momenten waarop de oplettende studenten zich kostelijk vermaken. Achteraf hoor ik die oplettende lachebekjes in de collegezaal zeggen dat zij op zulke momenten zitten te wachten. Ze kennen mij een beetje en zij weten dat ik te aardig ben om tegen die student te zeggen dat hij of zij voortaan beter moet nadenken over de vraag wat hij of zij nu eigenlijk wil vragen. Zou ik in de ogen van die studenten pas echt ballen hebben wanneer ik op zo’n moment tegen die student zou gaan katten “dat je natuurlijk wel je verantwoordelijkheid moet nemen voor de vragen die je stelt en dat je die verantwoordelijkheid niet op de docent mag afschuiven?” Ik zag mijn collega Joep Dohmen vaak op die manier uitvallen naar studenten en hij was mateloos populair. Maar die autoritaire toon past niet bij mij. Ik neem liever een voorbeeld aan mijn sympathieke Nieuw-Zeelandse gesprekspartner die mij in alle openheid vroeg wat ik met mijn vraag bedoelde.
Eerlijk gezegd wist ik eigenlijk niet goed waar ik met mijn zogenoemde filosofische vraag heen wilde, maar ik had wel het gevoel dat mijn vraag ergens op sloeg en nu probeerde ik er “pratenderwijs” achter te komen wat dat dit kon zijn. Op zulke momenten laat ik mij weer inspireren door Gerard Reve die ooit gezegd heeft dat “gouwehoer is toegestaan mits daar Gods zegen op rust”.
Bij wijze van inleiding begon ik mijn Nieuw-Zeelandse gesprekspartner uit te leggen dat ik van jongs af aan heb geleerd dat Europa centraal staat in de wereld -Eurocentrisme- en dat er vanuit Europa ontdekkingsreizen naar andere werelddelen op touw werden gezet. Op school moesten wij die routes van de grote Europese ontdekkingsreizigers uit ons hoofd leren en dat is kennelijk goed gelukt, want ik zie die stippellijnen over de wereldbol nog steeds voor mijn geestesoog verschijnen. Vanuit het Europese centrum van de wereld zie ik stippellijnen lopen naar perifere werelddelen als Noord-Amerika (Columbus), Zuid-Amerika (Cabral), Azië (Marco Polo), Australië (Cook) , enzovoort… De verschillende stippellijnen hadden verschillende kleuren. Zo kon je die ontdekkingsreizen makkelijker uit je hoofd leren.
Ik vertelde verder tegen mijn Nieuw-Zeelandse gesprekspartner dat wij leerden dat Columbus “Amerika ontdekt had” en dat de benaming “Nieuw-Zeeland” was afgeleid van het Hollandse “Zeeland”. Nooit werd in die aardrijkskunde- en geschiedenislessen de vraag gesteld hoe de oorspronkelijke inwoners van die continenten -de zogenoemde Indianen of de Maori’s- tegen die zogenoemde “ontdekking van Amerika en Nieuw-Zeeland” zouden aankijken. Zouden de nakomelingen van de oorspronkelijke inwoners van die werelddelen ook op school moeten leren dat hun continenten door Columbus, Cook, Tasman, Marco Polo, etc… ontdekt waren?
Ik vroeg mijn Nieuw-Zeelandse gesprekspartner hoe zij dit had ervaren. Zij vertelde mij dat zij dezelfde basiskennis van de wereld had opgedaan als ik, maar dat er nooit zulke vragen bij haar waren opgekomen. Kennelijk vond zij het niet vreemd om vanuit een Europees perspectief naar haar eigen land te kijken. Maar ik bleef mij hierover verwonderen en ik kreeg zin om daarover na te gaan denken.
Om te kunnen verklaren dat zo veel geboren en getogen Nieuw-Zeelandse jongens in de wereldoorlogen naar Europa zijn gegaan zijn om hun leven te riskeren in de loopgraven -WO 1!-, moet je kijken naar wijze waarop zij de wereld verbeeldden. Als burgers van de commonwealth leefden de Nieuw-Zeelanders in dezelfde mentale wereld als de Britten. Alleen zo kunnen wij hun sneuvelbereidheid verklaren.
Bij nader inzien is een wereldbeeld een sociale verbeelding. Mijn ooms en tantes leerden in de jaren de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw op de lagere school dat Sumatra, Java, Nieuw Guinea en Borneo op dezelfde manier bij Nederland hoorden als de Waddeneilanden. Natuurlijk gingen mijn ooms na de Tweede Wereldoorlog naar Indonesië toe om “de wereldorde te herstellen”. De bezetting was nog maar net voorbij of zij gingen er alweer al op uit om Indië -later Indonesië- te bezetten! Dat is best wel absurd als je er nu over nadenkt, maar wisten zij veel? Indië hoorde gewoon bij Nederland, net zoals Vietnam bij Frankrijk en Hongkong bij Engeland hoorden. Wij westerlingen leefden in het centrum van de wereld. Afrika, Azië en Zuid-Amerika waren de perifere werelddelen -later “De derde wereld” genoemd- die daaromheen draaiden. De Europese wereld was vanaf de Verlichting in de 17e eeuw het machtspolitieke centrum waar de hele wereld omheen draaide. Met de opkomst van Amerika en China als supermachten lijkt daarin verandering te komen. De wereld lijkt er steeds minder overzichtelijk bij te liggen.
Vanuit geopolitiek perspectief wordt het steeds problematischer om over het centrum van de wereld te spreken, maar daarmee is het laatste woord over deze kwestie nog lang niet gezegd. Precies op dit punt heb ik mijn bedenkingen bij de conclusies die Peter Sloterdijk in zijn filosofie van de sferen trekt. Hij concludeert dat de vraag naar het centrum niet meer tot onze verbeelding spreekt, omdat onze metafysische wereldbeelden aan zeggingskracht hebben verloren. In zijn magistrale filosofie van de sferen laat Peter Sloterdijk zien dat mensen duizenden jaren lang gedacht hebben dat er een stralend middelpunt, een scheppende God of een hoogste idee is waaraan alle dingen en verschijnselen in de wereld participeren. De idee dat de wereld een bol is, heeft een metafysische oorsprong, maar Sloterdijk claimt dat de moderne natuurwetenschap met dat metafysische wereldbeeld heeft afgerekend. Toch ben ik daarvan nog lang niet overtuigd. Zo is het onzinnig om te stellen dat de filosofie van Plato weerlegd is.
Peter Sloterdijk is op zijn best als hij de tijd van de metafysische wereldbeelden beschrijft. Hij leert ons dat mensen altijd in bolvormige sferen geleefd hebben. De grote Griekse filosofen wisten al lang dat de aarde om de zon heen draait, maar zij duidden die bewegingen van de hemellichamen niet in materialistische zin. Dat het licht van de zon ons via de ogen kan bereiken, komt omdat er in onze ogen al een lichtgevoeligheid is waardoor het zonlicht in onze innerlijke wereld kan resoneren. Die geestelijke lichtgevende zon maakt ons ontvankelijk voor het licht dat in onze ogen schijnt. Het primaat ligt dus bij de geestelijke en niet bij de materiële wereld. De kosmische energie waaruit alle verschijnselen emaneren, dient hier in spirituele en niet in materiële zin te worden begrepen.
In de Griekse filosofie heerst het primaat van de priori-kennis. De geestelijke wereld in onszelf gaat vooraf aan de wereld die wij voor ons of buiten ons zien verschijnen. Maar wij leven in een materialistisch wereldbeeld en wij hebben geleerd dat het precies andersom is. Wij hebben geleerd om objectief te denken en naar buiten te kijken. Dat is goed, maar daarnaast is het van levensbelang om diep in onszelf af te dalen. Zodoende kunnen wij voeling krijgen met het centrum van de wereld. Ik raad jou in dit verband aan om het essay Ik ben de wereld van oud-humanisticus Jan Warndorff te lezen. En luister goed naar onze huisfilosoof Fernando Suarez Müller die in zijn hoorcolleges alles op alles zal zetten om jou uit het materialistische wereldbeeld te bevrijden.
Aldus blijft de vraag naar het centrum van de wereld tot onze verbeelding spreken. In tegenstelling tot Sloterdijk pleit ik voor een terugkeer van het centrum. Tot slot refereer ik graag aan mijn idealistische collega Fernando Suarez Müller die mij vlak voor de kerstvakantie een link naar zijn hoorcolleges stuurde. Hij sloot zijn mail af met een kerstwens:
“Misschien vind je het leuk om naar te kijken of doorheen te scrollen. Het zal je Kerstgevoel verdiepen, het feest waarin het de bedoeling is dat alles en iedereen in de wereld samenstroomt en samenkomt bij de middenas van het zijn.”
Het centrum van de wereld? Er lijken me twee mogelijkheden:
Een solipsistisch perspectief; “ik” zal het centrum zijn – d.i. het centrum van míjn wereld. Evt kunnen we daar “het centrum van de wereld is mijn diepste, ondoorgrondelijke hart” van maken. En ja, in een bepaald opzicht heeft iedereen “een eigen wereld”.
Maar: er zijn ook opvattingen die stellen dat “de Ander” juist het aandachtspunt – als midden? – van de wereld moet zijn. Wie moet dat dan wezen? De Ware liefde-mythe? Lopen we dan geen risico om onszelf als betekenis- of belangeloos te zien?
Uiteindelijk zijn beide perspectieven onhoudbaar.
Maar gelukkig is er de middenweg: hetgeen dat tussen ons is, de inter-esse. Als we inderdaad realiseren dat de wereld niet volkomen om ik/zelf noch om welke willekeurige Ander gaat, zien we dat uiteindelijk iets delen waar we allebei niet buiten kunnen.
Wat dat precies is me net even ontglipt, maar ik kom er op terug!