Aanslagen op stations

Om geestelijk gezond te blijven, probeer ik mij in deze oorlogstijd zo veel mogelijk van het wereldnieuws af te sluiten. Niet meer dan een uur of twee uur per dag nieuwsberichten verwerken en verder wil ik zo weinig mogelijk aan die rotoorlog te denken. Dat lijkt mij redelijk te lukken, maar toch werd het mij weer zwaar te moede toen ik vanmorgen de krant opensloeg en las over de twee raketaanvallen op het station van Kramatorsk. Het bericht kwam keihard binnen en als ik nu voor Zindroom een tekst over het woord “station” probeer te  schrijven, dan kan ik alleen maar aan die raketaanvallen op het station in Kramatorsk denken. Het is moeilijk om je een voorstelling te maken van de wreedheid van de mensen die deze oorlogsmisdaad op hun geweten hebben. Hoe kun je moedwillig weerloze burgers en kinderen doodmaken?
Eerst las ik over ziekenhuizen die gebombardeerd worden en op vrijdagochtend 8 april waren er dus die twee raketaanvallen op het Oekraïense station waar zo’n vierduizend bijeen waren gekomen om per trein geëvacueerd te worden uit het oorlogsgebied. Deze mensen waren dus oorlogsvluchtelingen. Als ik dit tot mij door laat dringen, dan lijkt het alsof het kwaad geen grenzen heeft. Dit zijn van die momenten waarop ik mij weer afvraag wat de aard van de mens is.
Volgens de officiële berichten zijn op het station zeker 50 mensen om het leven gekomen en daar zaten vijf kinderen bij. Dit was een opzettelijke actie en daarom moet het mogelijk zijn om je te verplaatsen in de hoofden van die militairen die dit met hun volle bewustzijn gedaan hebben. Stel je voor dat je vlak voor en vlak na die aanslag met hen zou kunnen praten. Wat zou jij dan tegen die oorlogsmisdadigers zeggen?
“Je weet wat je met je raketaanvallen gaat aanrichten. Weer zijn het onschuldige mensen die de prijs van jouw oorlog moeten betalen. Dat weet je, maar toch deins je daar niet voor terug. Misschien moet je uitvoeren wat jou wordt opgedragen en moet je dit doen op straffe van executie. Dit mag allemaal zo zijn, maar toch is dit geen excuus om te doen wat je gedaan hebt. Op het moment dat jij die raketten laat afgaan, weet je dat er verschrikkelijke dingen gaan gebeuren. Hoe kun je met jezelf verder leven?”
Hier werden geen militaire doelen geraakt en toch moet er wel degelijk een strategie achter zitten. Ik lees over het Russische streven om op deze manier het moreel van het Oekraïense volk te breken. Zo ging het ook met de Russische oorlogen in Syrië, Georgië en Tsjetsjenië. Als je gelooft dat je de situatie altijd met geweld naar je hand kunt zetten, dan moet je tot het uiterste bereid zijn. Hier lijkt een duivelse logica in te zitten die wij kennen uit de geschiedenis. Was de Tweede Wereldoorlog ooit ten einde gekomen wanneer de Amerikanen geen atoombommen hadden gegooid op Hiroshima en Nagasaki? Toch lukt het mij niet om dit echt te begrijpen. Hoe kun je met opzet weerloze mensen vernietigen? En ook als het niet met opzet gebeurt, dan blijft het onverdraaglijk.
Als Nijmegenaaar moet ik nu denken aan 22 februari 1944 toen het station en het stadcentrum door de geallieerden gebombardeerd werd. Deze aanslag wordt “een vergissingsbombardement” genoemd, maar ik heb mij altijd aan deze eufemistische naamgeving gestoord. Bij een vergissing denk je toch eerder aan een fout die met een simpel woord als ‘sorry’ goedgemaakt kan worden? Je loopt op straat per ongeluk tegen een andere voetganger aan, je zegt sorry, de ander zegt dat het geen probleem is en je loopt verder. Dat is de normale gang van zaken als er vergissingen worden gemaakt. Maar wanneer die Amerikaanse piloten bij de bombardementen op Nijmegen in één klap 800 mensen om het leven brengen, dan kun je toch moeilijk van een vergissing blijven spreken? Hier werden fouten gemaakt die niet teruggedraaid kunnen worden. Dit was een regelrechte ramp.
Ik sprak jaren geleden met een oude Nijmegenaar die op de middag van het bombardement in de stad was. Het was half twee in de middag en hij was niet ver van het station op de Graafse Weg waar hij het onheil zag gebeuren. Hij vertelde mij dat hij toen meteen naar het station is gegaan om zijn hulp aan te bieden. Hij is toen gaan helpen met het wegleggen van de dode lichamen. Telkens als hij een lijk geruimd had, moest hij zijn handen gaan wassen. Daar moest hij nog dagelijks aan denken als hij zijn handen waste. “Dat gaat nooit meer weg,” zei hij en hij leek even helemaal in zichzelf gekeerd te zijn. Toen deze man op honderdjarige leeftijd overleed nam ik mij voor om dit verhaal aan zo veel mogelijk mensen te vertellen. 
Hoewel het geweld er niet meer of minder op wordt wanneer zo’n raketaanval, aanslag of bombardement opzettelijk gepleegd wordt of niet, denk ik dat dit voor de verwerking van het trauma wel uitmaakt. Zo werden de geallieerden bij de bevrijding van Nijmegen met open armen door de bevolking ontvangen, maar Poetin zal zich nooit meer in de beschaafde wereld kunnen vertonen. Toch weet je dit nooit zeker, want zo beschaafd zijn wij nu ook weer niet.
Tegenwoordig hoor je van alle kanten dat Poetin een moordzuchtig beest is en hij wordt steeds weer met Hitler en Stalin vergeleken. Er zijn grote twijfels over zijn geestelijke gezondheid, maar dat helpt allemaal niet om te begrijpen wat hij nu eigenlijk aan het doen is.  
Misschien moet je toch een klein beetje begrip voor zo iemand kunnen opbrengen om te begrijpen hoe zo iemand denkt en handelt. Maar wie is hiertoe in staat? In dit verband moet ik denken aan de ochtend waarop ik na de terroristische aanslag op het station in Madrid (11 maart 2004) door een park liep en dat ik toen een dakloze man op een bankje hoorde schreeuwen dat het toch onbegrijpelijk is dat die terroristen onschuldige mensen om het leven hebben gebracht. Ik vond zijn oproep ontroerend, want deze man had zeker reden om wraakzuchtig te zijn naar de wereld, maar dat was hij dus niet. Wat mij vooral verwonderde, is dat hij zich openlijk afvroeg wat die massamoordenaars bezielde.
Net als die dakloze man kan ik daar geen begrip voor opbrengen, maar toch vind ik dat wij alles op alles moet zetten om te begrijpen wat die oorlogsmisdadigers en terroristen bezielt. Je kunt hen pas op een effectieve manier bestrijden als je van binnenuit probeert te begrijpen waarom zij denken en handelen zoals zij denken en handelen. Maar hoe kun je zo iemand van binnenuit begrijpen als het je niet lukt om begrip voor zo iemand op te brengen?   

Probeer de woede en haat van vaccinweigeraars te begrijpen!

In de aflevering van het televisieprogramma Collegetour van 21-9-2021 werden beeldfragmenten getoond van een groep vaccinweigeraars op Urk die met SS uniformen demonstreerden tegen het coronabeleid. Het was doodstil in de zaal, want de spreker van deze avond was oud politicus Jan Terlouw die als weinig anderen uit eigen ervaring weet wat het betekent om in oorlogstijd te leven. Uiteindelijk begon Terlouw toch te praten: “Die mensen weten echt niet wat ze doen. Ze weten niet wat ze zeggen. Je vraagt je af wie die mensen opgevoed hebben. Die zijn ook verantwoordelijk.” Toine Huys, Jan Terlouw en de studenten in de zaal leken het (ont)roerend met elkaar eens te zijn, maar ik zat mij als televisiekijker te verbijten. Waarom vroegen zij niet aan Terlouw of hij eigenlijk zelf wel begrijpt wat die demonstranten op Urk bezielde? Waarom zochten die demonstranten hun toevlucht tot zulke extreme acties? Hoe kunnen wij hun woede en haat begrijpen?

Als je deze vragen wel hardop durft uit te spreken, dan roep je al snel het verwijt over jezelf af dat je deze acties goedpraat. We willen namelijk niet begrijpen. Er moet geoordeeld worden. In die zin hebben wij niets geleerd van de plunderingen die eind januari 2021 in de steden van Noord-Brabant plaatsvonden in reactie op het coronabeleid. Ook toen ging het in alle media over de straffen en boetes die wij aan die raddraaiers moeten opleggen. Die verontwaardiging is begrijpelijk, maar het is gemakzuchtig en gevaarlijk om in die verontwaardiging te blijven hangen. Als we niet proberen te begrijpen waar de extreme woede van die demonstranten en plunderaars vandaan komt, zal het probleem eerder groter dan kleiner worden.

Waar die demonstranten en plunderaars tegen ageren, is de uitsluiting die zij ervaren. Zij voelen zich niet gehoord en gaan daarom extreme dingen doen en zeggen om wel gezien en gehoord te worden. Daarop gaan wij dan extreem reageren. We willen dat de plunderaars hard gestraft worden en politici die een vergelijking maken met de holocaust willen wij een spreekverbod opleggen. Allemaal heel begrijpelijk, maar de reacties van de extremisten laten zich raden. Zij zullen nog extremer worden.

Hoe meer er op zulke extremiteiten gefocust wordt, des te minder ruimte is er om met elkaar te praten over de vormen van uitsluiting die wel degelijk met het coronabeleid gepaard gaan. Neem nu mijn 15 jarige nichtje die twijfelt over de vaccinatie. Zij voelt van haar medeleerlingen, leerkrachten en ouders een enorme druk om zich te laten inenten. Natuurlijk krijgt zij het verwijt dat zij anders niet solidair is met de kwetsbaren in de samenleving. Maar hoe oprecht is dit verwijt als we kijken naar die miljoenen Afrikanen die wij onbarmhartig aan hun lot overlaten? Maar net als mijn nichtje op haar school ervaar ik in mijn omgeving dat hierover geen zinnig gesprek valt te voeren.  

De sfeer in ons land is verziekt en dat komt niet zozeer door corona als wel door de coronapolitiek die uitgaat van de levensgevaarlijke illusie dat “wij alleen samen het corona onder controle kunnen krijgen”. Hoe meer wij in die controlefantasie geloven, des te intoleranter worden wij voor de vaccinweigeraars die zich niet onder controle laten brengen.

De coronacrisis laat zien dat wij moeten leren leven met de grote uitdagingen die in deze tijd van globalisering en klimaatveranderingen op ons afkomen. In plaats van te blijven aansturen op ad-hoc maatregelen is het zaak om een lange termijnvisie op deze uitdagingen te ontwikkelen. Alleen zo kunnen politici het vertrouwen van de burgers terugwinnen.

Eerst solidariteit en daarna gelijkheid en vrijheid!

Toen ik op middelbare school leerde over de drie idealen waarvoor de Franse revolutionairen in het jaar 1789 gestreden hebben  (‘liberte, egalite,fraternite”)  vroeg ik mij af of het toeval was dat vrijheid als eerste genoemd wordt en dat gelijkheid en broederschap/solidariteit altijd op de tweede en de derde plaats komen. Achteraf begreep ik dat ik toen iets op het spoor kwam. In onze westerse wereld is vrijheid de hoogste scheppende waarde en gelijkheid fungeert als een corrigerende tegenkracht om de wereld zo goed mogelijk in balans te houden. Vrijheid en gelijkheid zijn dus de toetsstenen waaraan wij het overheidsbeleid afmeten, maar hoe staat het met solidariteit?  Waarom lijkt solidariteit er altijd een beetje achteraan te bengelen?

Tot ongeveer twee maanden geleden geloofde ik dat het woord ‘solidariteit’ het min of meer over zichzelf heeft afgeroepen dat zij altijd als laatste genoemd wordt. Solidariteit wordt vanaf de 19e eeuw opgevat als een vage en vrijblijvende oproep waaraan je wel of niet gehoor kunt geven. Solidariteit lijkt in die zin op het woord “humaniteit” dat je op alle mogelijke manieren kunt invullen. De laatste maanden begint het mij echter te dagen dat ik mij op de solidariteit heb verkeken. Het is in die zin tijd voor een herwaardering van waarden. Kan de volgorde vrijheid, gelijkheid en broederschap omgedraaid worden?

Wat hierbij helpt, is dat er nog nooit zo vaak over solidariteit is gesproken als de laatste paar maanden. De maatregelen van het kabinet om “samen corona onder controle te krijgen”, draaien om solidariteit. Het is met name onze intergenerationele solidariteit waaraan de laatste maanden geappelleerd wordt. Jonge, gezonde, vitale en dynamische mensen moeten hun leven radicaal omgooien en enorme offers brengen om oude en breekbare mensen tegen de verspreiding van covid-19 te beschermen. Natuurlijk zijn er die omstreden demonstraties en samenscholingen, maar die demonstraties gingen tegen racisme en weer stond solidariteit hoog in het vaandel. Hoe moeten wij die opleving van solidariteit verklaren? En hoe vaak hebben wij niet moeten horen dat jongeren egocentrisch en hedonistisch zijn en dat zij zich alleen maar om zichzelf en hun eigen belangen bekommeren? Het is duidelijk dat er meer solidariteit in de wereld is dan wij voor mogelijk konden houden.

Wel zien we dat er bij hoogleraren ethiek het besef blijkt te zijn  doorgedrongen dat die intergenerationele solidariteit te eenzijdig vanuit de kant van de jongeren komt en dat we omgekeerd ook iets van de oude en breekbare mensen moeten kunnen vragen. En wat die ethici van de ouderen eisen, is niet niks. Het gaat hier om niets minder dan hun leven. Zo kunnen wij in hun  recente draaiboek “Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de covid-19 pandemie” lezen dat in extreme situaties van schaarste jongeren voorrang moeten krijgen op ouderen. In dit draaiboek wordt dus min of meer expliciet gezegd dat jonge mensen meer waard zijn dan oudere  mensen. De opstellers van dit rapport stellen dat zij met dit rapport een constructief debat op gang willen brengen.

De vraag is nu hoe breed of hoe smal deze discussie gevoerd moet worden. De ethicus Fleur Jongepier blijkt voor de smalle weg te kiezen wanneer zij zich in haar opiniestuk van 18 juni vastbijt in de leeftijdsdiscriminatie die in  het rapport verdedigd wordt. Maar dit is wel makkelijk scoren.  

Haar toespitsing op virtuele dilemma’s in de IC is in mijn ogen een gemiste kans, omdat het vraagstuk van de intergenerationele solidariteit in zo veel meer domeinen van de (wereld)samenleving speelt. Zo zullen jongeren zich eerder zorgen maken over banen dan over IC bedden. Er spelen in deze coronacrisis tal van conflicterende belangen die tegen elkaar afgewogen moeten worden en daarbij is het van levensbelang om te vragen wat intergenerationele solidariteit in ruime zin betekent.

Intergenerationele solidariteit refereert in de eerste plaats aan de universele verbondenheid die wij met alle aardbewoners ervaren. De pandemie is daarvan het levende bewijs. Ik begrijp deze pandemie als een waarschuwing. De vraag die hierdoor getriggerd wordt, is hoe wij onze solidariserende energieën in humane en diervriendelijke banen kunnen leiden. Daarvoor moet de oude volgorde omgedraaid worden. Dus eerst solidariteit en daarna gelijkheid en vrijheid!

Ingezonden brieven

Geachte redactie,

Toen ik donderdagmorgen 9 januari op de voorpagina van de Volkskrant een foto zag van Trump en zijn machtige mannen die in een persconferentie reageren op het vergeldingsbombardement van het Iraanse leger, was ik vooral geïmpressioneerd door het machtsvertoon dat deze vier westerse witte mannen uitstralen. De boodschap die Donald Trump verkondigde, was dat hij nu nog voor milde economische strafmaatregelen gekozen had, maar dat het allemaal veel erger zal worden wanneer de Iraniërs hun eigen atoombommen gaan maken. Kennelijk gaat het hier om duivels speelgoed dat altijd en uitsluitend in de handen van de rijke westerse landen moet blijven. Wat onze regeringsleiders  hiermee zeggen, is eigenlijk dat wij westerlingen beter weten hoe je hiermee op een verantwoordelijke wijze om kunt gaan dan zij. Als wereldburger word ik bij tijd en wijle woedend over die tribale westerse arrogantie. En hoewel het regime van de Noordkoreaanse leider Kim Jung Un op geen enkele wijze valt goed te praten, kan ik hem op dit ene punt wel begrijpen. De vraag die zich hier telkens weer opdringt, is kinderlijk maar waar: “waarom mogen jullie wel over vernietigingswapens beschikken en wij niet?”

Martien Schreurs, Nijmegen.

Zie onder een mijn ingezonden brief over het Haga Lyceum op 7-12-2019

Geachte reactie,

Wat ik in de berichtgeving over het Amsterdamse Cornelius Haga Lyceum mis, is het perspectief van de kinderen die naar deze islamitische school gaan. Welke impact heeft de negatieve beeldvorming over deze school op de ervaring van deze leerlingen? En waarom krijgen hun ouders geen stem in het lopende debat over deze school? Toen ik in dit voorjaar als docent van de Universiteit voor Humanistiek met een groep studenten op werkbezoek ging bij het Haga Lyceum, wilden wij antwoorden op deze vragen krijgen. Wat de leerlingen, de conciërge en de ouders ons vertelden, was ernstiger dan wij van tevoren gedacht hadden. Voor sommige leerlingen was het zelfs traumatiserend om te ervaren hoe hun school in het nieuws komt. Het onbedoelde effect van deze strijd tussen de overheid en het Haga Lyceum is dat het vertrouwen van deze kinderen in de Nederlandse overheid beschadigd is. En ondertussen blijven de overheidsdiensten maar zeggen dat deze leerlingen gevormd worden “door anti-integratief gedachtegoed” zonder dat zij daarvoor harde bewijzen kunnen aandragen. Maar draagt dezelfde onzorgvuldige overheid er niet onbedoeld toe bij dat deze leerlingen voorgoed van de samenleving vervreemd raken?  

Martien Schreurs, Docent aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht

Correctivisme (met dank aan mijn oude vriend Jos)

De toenemende morele verontwaardiging over seksueel misbruik in televisieprogramma’s en de morele afkeuring van de racistische spreekkoren in voetbalstadions wijzen erop dat wij steeds gevoeliger reageren op morele grensoverschrijdingen. Dit moet zeker gezien worden als een vooruitgang, maar die vooruitgang heeft wel een prijs. Ons wordt namelijk van alle kanten geleerd om ons zo correct mogelijk te gedragen. Dit lijkt goed, maar de valkuil waarin wij zodoende verstrikt dreigen te raken, is dat wij steeds banger worden om vrijuit te spreken.

Om echt vrijuit te spreken, moet je namelijk buiten de gangbare kaders kunnen denken en dat is onmogelijk zolang wij moeten gehoorzamen aan de eis om ons zo correct mogelijk uit te drukken. Wie zich vrij uitspreekt over de gang van zaken in een organisatie, moet er namelijk niet vreemd van opkijken dat hij of zij door zijn/haar leidinggevende op het matje wordt geroepen. Want hoewel wij onszelf zo vaak wijsmaken dat wij zo’n grote mond hebben, blijken wij in Nederland een hekel aan rebellen en klokkenluiders te hebben.

Zo zeiden alle managers op de verschillende scholen, waarin ik als docent gewerkt heb, dat het een goed teken is als zij niks over mij te horen zouden krijgen. Ik had hier moeite mee en ik kreeg daarom telkens hulp van een coach die mij leerde hoe ik mij kon aanpassen aan de mores van de organisatie. Een vriend van mij sprak over “correctivisme” en ik vond dit een treffende aanduiding voor de schaapachtige mentaliteit die in onze organisaties wordt gekoesterd. Want  leren wij hiermee niet om stelselmatig weg te kijken van de misstanden die achter die vernislaag van het correctivisme schuilgaan?   

Dit speelt ook op het niveau van de samenleving. Het is zo moeilijk om tegen morele misstanden te strijde te trekken, omdat de overheidsinstanties het recht en het morele gelijk aan hun kant lijken te hebben. Nog steeds zien wij de overheid als vadertje staat die de problemen van onze samenleving moet oplossen. Maar de recente geschiedenis leert dat vadertje staat niet thuis geeft wanneer kwetsbare kinderen een beroep op hem doen.

Zo joeg de belastingdienst op gezinnen met jonge kinderen die niets hebben misdaan. Ook faalde de Rijksoverheid in de jeugdbescherming. En waarom schreeuwen wij geen moord en brand wanneer de rechtbank na een hoger beroep van de regering alsnog oordeelt dat onze regering in haar recht staat wanneer zij weigert om wanhopige en hongerige Nederlandse kinderen van IS-ouders uit de Koerdische kampen in Syrië te bevrijden?

Zolang wij ons door het correctivisme laten verblinden, is het onmogelijk om de  beleidsmakers in onze samenleving te zien als de wolven in schaapskleren die zij zo vaak blijken te zijn. Hoewel het natuurlijk goed is om verkrachters, aanranders en racisten keihard te straffen, mag dit verlangen naar recht en rechtvaardigheid niet gepaard gaat met een allergie voor rebellen die niet binnen de bestaande kaders passen. Het systeem heeft er namelijk alle belang bij om rebellen te criminaliseren.

Als de leiders in de samenleving zich verschuilen achter regel- en wetgeving om moreel onrecht recht te praten, dan is het voor burgers een plicht om ongehoorzaam te worden. Zoals de Italiaanse filosoof Girgio Agamben laat zien, is het in zulke uitzonderingssituaties goed om buiten de kaders te leren denken. Deze leerschool vergt tijd die zich niet in geld laat vertalen.    

Islamitisch onderwijs in de ban

De komende weken worden buitengewoon spannend voor het islamitisch onderwijs in Nederland. Bij de Raad van State ligt namelijk een spoedprocedure die het Amsterdams Cornelius Haga Lyceum tegen de Rijksoverheid heeft aangespannen. Als het Cornelius Haga Lyceum deze zaak op 15 november verliest, dan zal de financiering van deze enige Islamitische middelbare school voor 1 december worden stopgezet. De Rijksoverheid lijkt alles op alles te zetten om dit laatste bolwerk van voortgezet Islamitisch onderwijs te vernietigen. Wat bezielt de Rijksoverheid?

Deze laatste vraag dringt zich op, omdat er in het geval van het Cornelius Haga Lyceum geen beroep wordt gedaan op de redenen die gewoonlijk naar voren worden gebracht om een school te sluiten. Er zijn goede argumenten om een school op te heffen. Zo kan de kwaliteit van het onderwijs onder de maat zijn en er kunnen ook te weinig leerlingen zijn die zich voor een school hebben ingeschreven. Maar laat het Cornelius Haga Lyceum nu juist op deze cruciale punten ruime voldoendes scoren! Volgens het inspectierapport uit 2019 is de kwaliteit van het wiskunde- en taalonderwijs ronduit goed en als we kijken naar de inschrijvingen, dan blijkt het leerlingenaantal van het Cornelius Haga Lyceum ondanks alle negatieve berichtgeving zelfs verdubbeld te zijn! Maar wat zijn dan de redenen die in de media genoemd worden om deze school te sluiten?  

De eerste reden die in maart van dit jaar door de Amsterdamse gemeente naar buiten werd gebracht om het Cornelius Haga Lyceum zo snel mogelijk op te heffen, is dat deze school een bolwerk zou zijn van salafistisch extremisme. Er zouden zelfs banden zijn tussen de schooldirectie en Tsjetsjeense terroristische organisaties. Voor deze extreme beschuldiging zijn echter geen bewijzen aangedragen. Het enige feit dat wel onomstotelijk vaststaat, is dat de directeur van deze school, Soner Atasoy, getrouwd is met een Tetsjeense vrouw met wie  hij iedere zomer op vakantie gaat naar Tsjetsjenië. Maar dit maakt hem nog geen terrorist.

Een maand later blijkt het opeens niet meer over die vermeende link tussen het Cornelius Haga Lyceum en de Tsjetsjeense terroristen te gaan. De Rijksoverheid komt op 23 april met het bericht dat de bestuurders van het Cornelius Haga Lyceum zichzelf te veel honorarium hebben toebedeeld. De bestuursleden van deze school zouden zichzelf voor meer dan een fulltime baan laten betalen. Maar is dit echt het probleem? Een feit is wel dat de rector van deze school dag en nacht met deze school bezig is. Deze school is zijn leven en in die zin zou ik het zelfs begrijpelijk vinden als hij zichzelf een extraatje zou laten geven. Hoe dan ook, de financiering kan geen gegronde en aanwijsbare reden zijn om deze school te sluiten. Maar nu komen wij bij de belangrijkste reden die de Rijksoverheid naar voren brengt om deze school te sluiten.   

Het derde argument is dat het Cornelius Haga Lyceum het burgerschapsonderwijs niet op orde zou hebben. Maar er is geen enkele school in Nederland die over het burgerschapsonderwijs een coherent verhaal kan vertellen! Dus als de Rijksoverheid op deze toer blijft doorgaan, dan wordt er duidelijk met twee maten gemeten. Want waarom wordt dit argument wel gebruikt om het Cornelius Haga Lyceum op te heffen en alle andere scholen niet? Deze vraag stellen is hem beantwoorden.

Wie langer over deze vraag nadenkt, moet wel gaan vermoeden dat hier sprake is van een hetze tegen het Islamitische onderwijs. Maar als dit vermoeden gegrond is, dan moet de Rijksoverheid keihard teruggefloten worden. Deze hetze staat namelijk niet op zichzelf. Het  gaat hier om een zaak die alle moslims in Nederland raakt.

Artikel 23 maakte het mogelijk dat religieuze gemeenschappen in Nederland hun eigen scholen mochten oprichten, maar kennelijk geldt dit niet voor de miljoen moslims die al generaties lang in Nederland leven. Wij Nederlanders moeten ons schamen! Voordat wij het burgerschapsonderwijs optuigen om onze normen en waarden over te dragen aan de nieuwkomers in onze samenleving, moeten wij eerst voor onze eigen moslims kunnen verantwoorden waarom wij hier met twee maten blijven meten.    

Reactie Provinciale Staten verkiezingen op 20-3-2019

Ombudsman Jean Pierre Geelen vergelijkt in de Volkskrant van zaterdag 30 maart de media –waaronder de Volkskrant– met een tanker die na de verkiezingsoverwinning van Baudet in stormachtig water terecht is gekomen. Het schip is volgens hem op drift geraakt, de meningen blijven in- en uitstromen, en Geelen ziet daar een probleem. Er is in zijn ogen geen  gecoördineerd plan. Hoor ik hier een verlangen om terug te keren naar de orde van de dag? Ik hoop van niet, want hier is een vlam aangegaan die wij moeten laten branden.   

Sinds de verkiezingsoverwinning van Thierry Baudet voer ik op mijn universiteit discussies met studenten die overwegend Groenlinks stemmen en wat mij opvalt, is dat zij overal verharding zien. Mijn studenten spreken over wij tegenover zij tegenstellingen die zich in de samenleving verdiepen. Zij zien dat linkse mensen worden weggezet als cultuurmarxisten en dat rechtse politici als Baudet en Wilders worden gestigmatiseerd als fascisten en dat is volgens hen een gevaarlijke polarisatie. We moeten volgens mijn studenten weer naar het midden terugkeren waarin wij elkaar niet meer als vijanden demoniseren. Het lukt mij niet goed om hen te leren dat het politieke midden niet bestaat. Waar komt dat verlangen naar de rust van het politieke midden vandaan?

Dezelfde oproep hoorde ik deze week in de artikelen van Sander van Walsum en Peter Giesen doorklinken. We moeten er volgens hen mee ophouden Thierry Baudet een fascist te noemen. In plaats daarvan moeten we zo precies mogelijk proberen te begrijpen wat hij allemaal zegt. Dan kunnen wij hem zo exact mogelijk bestrijden. Met name Giesen vergeet daarbij te zeggen dat dit wel een extreem lastige opgave is, want het is wel duidelijk waar die politici heen willen met de Nederlandse samenleving, maar het is onduidelijk of zij iets zinnigs zij over die samenleving te zeggen hebben. Het gaat in de politiek niet om redelijkheid en argumenten, maar om passies en onderbuikgevoelens. Wilders en Baudet geven vertalingen van die onderbuikgevoelens in de samenleving, maar net als bij Trump is het bij Baudet onduidelijk wat nu eigenlijk de zorgen zijn van de burgers die op Trump en Baudet stemmen. Die achterliggende reële zorgen moeten wij proberen te begrijpen.

Veel burgers horen al jaren dat het goed gaat met de economie, maar zij merken daar weinig van in hun dagelijkse leven. In tegenstelling tot Baudet maken de meeste mensen zich wel degelijk zorgen over klimaatveranderingen, maar zij zijn bezorgd over de verhoging van accijnzen  op benzine die in het nadeel zijn van de armen in de samenleving. Ik deel met de meeste mensen de reële zorg dat de uitvoerders van het onderwijs, de zorg en de wetenschap minder betaald en daarmee gewaardeerd worden dan de managers die hun werk coördineren. Deze strijdtonelen moeten op de politieke agenda komen en ik hoop dat deze commotie hiertoe zal leiden. Dus de commotie kan van mij niet lang genoeg voortduren. Het gaat er echter wel om die commotie in reële banen te leiden.

De politieke denker Chantal Mouffe maakt in dit verband een onderscheid tussen antagonisme en agonisme. Antagonisme is een aanduiding voor het vijandsdenken in de politiek. Dan zullen politici elkaar als vijanden zien en bestrijden. Zo ziet Clausewitz politiek  als  “een oorlog met andere middelen”. Daarentegen pleit Mouffe voor agonisme in de politiek. Het agonisme is een aanduiding van het serieuze politieke spel waarin politici elkaar met argumenten bestrijden. Die strijd moet wel met passie gevoerd worden, want verschillende politieke ideeën en argumenten zijn uiteindelijk terug te voeren op strijdige passies en belangen.

Het probleem is dat burgers de ideeën- en belangenstrijd in de samenleving niet terug zien in de politieke arena. Het passieloze pragmatisme van Kok tot Rutte is de belangrijkste oorzaak van de opkomst van protestpartijen die vanaf Fortuyn tot Wilders en Baudet het politieke debat domineren. Nu hoop ik dat er in deze commotie politici opstaan die de echte strijd gaan voeren in de politieke arena. Dan valt er eindelijk weer eens iets te kiezen voor de burgers.  

Verbeelding in de politiek

Inleiding

In een van zijn 21 lessen voor de 21ste eeuw legt de historicus Yuval Noah Harari uit dat wij getuige zijn van een paradox. Terwijl de klimaatveranderingen, de vluchtelingencrisis, de nucleaire bewapening, het terrorisme en de opmars van de artificiële intelligentie laten zien dat wij steeds hardnekkiger geconfronteerd worden met uitdagingen die alle landsgrenzen overstijgen en die zodoende alleen op mondiale schaal aangepakt kunnen worden, zien we tegelijk dat de politieke visies van de wereldleiders almaar nationalistischer, populistischer en kleinschaliger worden. Wie luistert naar de nationalistische retoriek van Poetin, Trump en de Brexiteers –“make great Britain great again!”-, waant zich terug in de negentiende eeuw. Toch moeten we anticiperen op de uitdagingen die nu van alle kanten op ons afkomen. Waarom gaan de meeste politici deze grote uitdagingen uit de weg? Heeft de filosoof Peter Sloterdijk dan toch gelijk wanneer hij zegt dat het de tragiek van de mensheid is dat wij geconfronteerd worden met problemen die te zwaar voor ons zijn? Dit mag echter geen excuus zijn om de wereld dan maar op zijn beloop te laten. Mijn vraag is wat er nu eigenlijk nodig is om een visionaire politieke visie op die uitdagingen van het (samen)leven te ontwikkelen. Hoe kunnen wij voorkomen dat wij in dezelfde valkuilen verstrikt raken als de utopisten en de ideologen uit het verleden? En wat vergt dit van onze verbeeldingskracht?

Van ideologie naar utopie

De politicus die vaak het verwijt te horen heeft gekregen dat hij geen visie heeft, is niemand minder dan premier Mark Rutte. Rutte leek zich er nog met grappen van af te kunnen maken –“voor visie moet je naar de oogarts!”-, maar wie zijn politieke visie vergelijkt met de visionaire vergezichten die oud-politici als Joop Den Uyl en Hans van Mierlo op de samenleving hadden, die moet erkennen dat zijn tegenstanders wel degelijk een punt hebben. Zo staan de realpolitiek en het zakelijke pragmatisme van Mark Rutte in schril contrast met de grote verhalen en de ideeënrijkdom van deze visionaire staatsmannen uit het ideologische verleden. Natuurlijk geeft Rutte blijk van visie wanneer hij weer roept dat Nederland “een onwijs gaaf land is” en “dat wij het met zijn allen doen”, maar deze visie is inhoudelijk leeg.    

Die narratieve leegte staat niet op zichzelf. Rutte’s politieke visie is een exponent van onze neoliberale tijdgeest die volgens de invloedrijke filosoof  Francis Fukuyama gekenmerkt wordt door het einde van de grote ideologische verhalen. Fukuyama schreef al in 1989 dat de ideologische geschiedenis ten einde is gekomen, omdat in dat revolutiejaar de laatste grote concurrent van het politieke en economische liberalisme geïmplodeerd was. Na het fascisme en het nationaal-socialisme was nu ook het communisme ingestort en brak er een nieuwe tijd aan.

Te lang was er een ideologische strijd gevoerd tussen voorstanders van de vrije markt-economie en de voorstanders van staatsinterventionisme en nu kwam het er volgens invloedrijke politieke denkers als Ulrich Beck en Anthony Giddens op aan om op zoek te gaan naar de Derde weg waarin de werking van de vrije markt-economie en het staatsinterventionisme gecombineerd zouden worden. Deze nieuwe politieke visie oogt misschien een beetje saai, pragmatisch en geestdodend, maar vanaf beginjaren 90 hebben neoliberale politici als Blair, Kok, Schröder, Clinton, Bush en Obama er ieder op hun eigen wijze naar gestreefd om deze politieke visie wereldwijd door te voeren.

Deze schets van de Derde weg werd dus een blauwdruk voor de toekomst. Economische groei werd heilig verklaard en nu rest de grote vraag hoe wij dit ideaal wereldwijd kunnen verwezenlijken. Eigenlijk draait het in deze utopische visie om het geloof dat de wereld maakbaar is. Alle vragen uit het leven en samenleven kunnen en moeten voortaan worden vertaald als wetenschappelijke, technische en economische vraagstukken. Politici en managers staan voor de opgave om de juiste technieken, methoden en interventies in te zetten om die vragen en problemen zo efficiënt mogelijk te beantwoorden en op te lossen. Daartoe moeten zij niet meer op hun woorden en idealen, maar op hun daden en prestaties afgerekend worden.

En zodoende brak het neoliberale tijdperk van het zogenoemde New Public Management aan. Ook in publieke organisaties werden evaluatiesystemen ontwikkeld, afrekensystemen (bonussen en sancties) ingevoerd en metingen gedaan om de productiviteit van werknemers, de gretigheid van consumenten en de volgzaamheid van burgers te bevorderen. Kritiek is binnen dit systeem alleen welkom als dat constructief bijdraagt aan de groei van dit systeem.

Alles welbeschouwd zijn er goede redenen om politieke visies te wantrouwen. Als politieke visies ideologisch gekleurd zijn, dan hebben ze tot doel om ons aan de gevestigde orde aan te doen passen of in te doen voegen en wanneer die visies utopisch gekleurd zijn, zoals in het geval van de Derde weg, dan worden wij gemodelleerd naar een ideaalbeeld dat politici zich van de toekomstige (wereld)samenleving gevormd hebben.

Dit betekent echter niet dat politici het zonder visies kunnen stellen. In het onderstaande zet ik uiteen dat wij onze verbeeldingskracht verder moeten ontwikkelen om een politieke visie op de (wereld)samenleving te ontwikkelen die niet in de valkuilen van het ideologische en utopische denken verstrikt raakt. 

Verbeelding in de politiek

In de voetsporen van Hannah Arendt en John Dewey kan een onderscheid worden gemaakt tussen de fantasie en de verbeelding. Fantasie wordt door hen gezien als een voorstelling van een andere werkelijkheid of een vlucht uit deze werkelijkheid, terwijl de verbeelding door hen wordt begrepen als het streven om inzicht te krijgen in de belevingen, verlangens en idealen die niet voor het blote oog zichtbaar zijn. Hierop voortbouwend maak ik nu een onderscheid tussen enerzijds ideologische en utopische ficties die worden opgedrongen aan anderen en anderzijds politieke visies die wij delen met anderen. Die gedeelde politieke visies noemt Charles Taylor sociale verbeeldingen. Onder sociale verbeelding verstaat Taylor de manieren waarop mensen hun sociale werkelijkheid verbeelden, hoe die beelden passen bij de visies van anderen, hoe mensen op elkaar betrokken zijn, de verwachtingen, verlangens en aspiraties die zij normaliter hebben en de diepere normatieve claims die schuilgaan achter die aspiraties (Taylor, 2007).

Wanneer de politicus zijn of haar eigen visie probeert af te stemmen op de sociale verbeelding, dan is het noodzakelijk om het vertrekpunt radicaal om te draaien. Voordat de politicus zich een beeld vormt van wat goed is voor anderen, probeert hij of zij eerst actief te luisteren naar wat mensen verlangen. Deze eerste stap is nodig om duidelijk te krijgen welke idealen, verlangens en dromen in de samenleving gedeeld worden. Het uitgangspunt ligt dus niet bij de eigen politieke visie, maar bij de visies die zich in de samenleving openbaren. Dat afstemmingsproces tussen de visies van anderen en de eigen visie is een actief, creatief en kritisch proces dat zich voornamelijk in de verbeelding voltrekt. Het is precies deze capaciteit van de verbeelding die de meeste politici ontberen wanneer zij hun visies op de samenleving naar voren brengen.

Zie wederom de politieke visie van premier Mark Rutte. Als Rutte in zijn Churchill-lezing (13-2-2019) pleit voor een sterk en verenigd Europa, dan spreekt hij bijvoorbeeld wel over de strategische en economische redenen waarom Europese landen moeten gaan samenwerken, maar hij rept niet over de verhalen, idealen en verlangens die onder Europeanen leven. Wat is de sociale verbeelding van Europa? Kan er naar analogie van de Amerikaanse droom ook van een Europese droom gesproken worden? Als groot muziekliefhebber zou Mark Rutte zich in zijn politieke visie door het geniale Europese volkslied moeten laten inspireren!

Maar gaan mijn vragen wel ver genoeg? Laten de grote vragen van deze tijd niet juist zien dat wij verder moeten kijken dan Europa om onze antwoorden vinden? Wat hier nodig is, is de overgang van Eurocentrische naar een kosmopolitische verbeelding van de wereld. Toch is ook deze kosmopolitische visie niet visionair genoeg om recht te doen aan onze radicale betrokkenheid op de aarde. Want ook dan blijven wij nog in onze antropocentrische sluimer gevangen zitten. Als niet-menselijke levensvormen ook actorschap en bestaansrecht hebben (Latour, 2017),  dan is het noodzakelijk om een mentale sprong te maken van een antropocentrische visie naar een kosmocentrische visie. Dan moet de mens niet als een wereldburger, maar als een aardbewoner verbeeld worden.

Mensen hoeven alleen maar heel concreet om zich heen te kijken om te begrijpen wat ik hier wil zeggen. De natuur is overal, de dingen die wij gebruiken komen uit alle delen van de wereld en aardbewoners zijn op alle mogelijke manieren op elkaar betrokken. Toch vergt het wel degelijk het uiterste van onze verbeeldingskracht om te begrijpen wat het nu eigenlijk betekent om op elkaar en op de aarde betrokken te zijn. Daarom pleit ik voor verbeelding in de politiek.        

Literatuur

Arendt, A. (2016), Oordelen (het leven van de geest), Zoetermeer: Klement.

Fukuyama, F. (1989), The end of history in: The national interest.

Harari, Y.N. (2018), 21 lessen voor de 21ste eeuw, Amsterdam: Thomas Rap.

Latour, B. (2017),  Facing Gaia (eight lectures on the new climate regime), Cambridge: Polity Press.

Sloterdijk, P. (2000),  Regels voor het mensenpark, Amsterdam: Boom.

Taylor, C. (2007), The secular age, United States of America: Stanford University Press.

Gemengde scholen hebben de toekomst (opiniestuk)

Als we willen weten hoe de toekomst van de multiculturele samenleving eruit ziet, dan dienen wij onze oren bij de kinderen, leerkrachten en ouders van gemengde scholen te luisteren leggen. Dit is de boodschap die ik meen te beluisteren in het artikel over de Amsterdamse Indische Buurtschool dat in De Volkskrant van 7 november verscheen. Een van de ouders die in dit artikel aan het woord komt, zegt: “Ik heb er (op deze gemengde school) geleerd dat dat je soms verder dan de oppervlakte moet kijken naar wat we gemeen hebben, en dat is heel veel.”

Wie deze uitspraak vergelijkt met de gelekte uitspraken die onze minister van buitenlandse zaken Stef Blok op 19 juli 2018 deed over het mislukken van de multiculturele samenleving en de zogenoemde “failed state Suriname”, beseft dat de politici van de oude gevestigde orde ons op dit punt van de regen in de drup zullen brengen. Het zijn niet de landelijke politici en lokale bestuurders, maar leerkrachten, ouders en kinderen op gemengde scholen die ons laten zien hoe mensen uit verschillende culturen vreedzaam kunnen samenleven. In plaats van de problemen in de samenleving bij het onderwijs neer te leggen –het onderwijs moet de problemen in de samenleving oplossen!-, kunnen wij die gemengde scholen ook beschouwen als educatieve speelruimtes waarin wij van alles over de toekomst van de multiculturele samenleving kunnen leren. Docenten op de Marnix academie in Utrecht en docenten op de Universiteit voor Humanistiek gingen hierover in gesprek. Toen wij besloten om een onderzoek te gaan doen naar die gemengde scholen, waren er ook studenten die hierbij betrokken wilden worden. Aldus gingen humanistiek-student Jurre Verveld en ik op zoek naar gemengde scholen waarin ons inziens de toekomstige  multiculturele samenleving gevormd wordt.

Wij werden gastvrij ontvangen op de openbare basisschool De Bloemberg in Nijmegen die gespecialiseerd is in onderwijs voor nieuwkomerkinderen in Nederland. Het eerste wat ons opviel toen wij vanaf 2016 op deze school rondliepen en onze diepte-interviews met de leerkrachten afnamen, was dat er zo’n gezellige en warme sfeer voelbaar is op deze school. Wij weten dat veel van deze kinderen traumatische ervaringen hebben gehad met bombardementen, dat veel van die nieuwkomerkinderen ontberingen in Turkse en Griekse vluchtelingenkampen hebben doorstaan en dat zij met hun ouders levensgevaarlijke boottochten hebben gemaakt, maar toch stralen die kinderen vooral vrolijkheid uit. Zij bouwen aan hun toekomst in Nederland. Ook viel het ons op dat die nieuwkomerleerlingen zo graag willen leren. De leerkrachten vertelden ons dat die nieuwkomerleerlingen op school de rust, veiligheid en regelmaat voelen die zij buiten school vaak missen.

Meer nog dan op een reguliere school voelen de leerkrachten op deze school de urgentie om een veilige sfeer te creëren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de leerkracht ruimte geeft aan leerlingen om hun gevoelens de vrije loop te laten wanneer zij daar behoefte aan hebben. Zo vertelde een van de leerkrachten over twee jongens die elkaar maanden geleden in een vluchtelingenkamp in Turkije voor het laatst gezien hadden en die elkaar na die nachtelijke bootreizen door de middellandse zee en de reis door Europa in de klas terugzagen. Ze wisten niet van elkaar of ze het gehaald hadden. “Dus,” vertelt die docent, “ze vlogen elkaar in de armen (…) zo onwerkelijk is het.”

Wat wij in ons boek De wereld ontdekken in klas beschreven hebben, is dat je die gedeelde ruimte alleen kunt creëren wanneer je op zoek gaat naar de dingen die leerlingen met elkaar gemeen hebben. En dat geldt natuurlijk net zo goed voor volwassenen. Mensen voelen zich pas thuis wanneer zij het gevoel hebben dat zij zichzelf mogen zijn en dat betekent ook dat je afwijkend mag denken en handelen. Laten wij deze inclusieve ervaring van thuiszijn als vertrekpunt kiezen om de strijd aan te binden tegen alle exclusieve vormen van saamhorigheid die door het nationalisme, de identiteitspolitiek en het religieuze fundamentalisme gepropageerd en gepredikt worden!

Eerste column in Zindroom. Titel: Leve Vincent Stolk en dood aan het kapitalisme!

Woord vooraf: Studenten van het universiteitsblad Zindroom (Universiteit voor Humanistiek) hebben mij gevraagd om hun vaste columnist te worden en die uitdaging wil ik graag aangaan. Ik word hiermee de opvolger van mijn collega en kamergenoot Vincent Stolk die onlangs zijn ontslag heeft ingediend bij de UvH, omdat hij naar eigen zeggen een onverenigbare kloof ervoer tussen zijn eigen christelijke levensbeschouwing en het humanisme. Vincent maakte veel los bij studenten, bijvoorbeeld met zijn column over abortus die zelfs de landelijke krant haalde. Soms confronteerde hij zijn lezers met raadsels en voor de goede oplossing beloofde hij een krat pils uit te delen. Vandaar dat ik mij column daarmee besluit. Voortaan zal ik mijn columns (eens in de drie maanden) ook op mijn Blog plaatsen. Het thema van dit nummer van Zindroom is het kapitalisme. 

 

Leve Vincent Stolk en dood aan het kapitalisme!

Nadat Vincent Stolk onlangs zijn ontslag had ingediend bij de UvH heeft de redactie van Zindroom aan mij gevraagd of ik hem wilde opvolgen als vaste columnist en daar zei ik meteen ja op. Graag wil ik in de voetsporen treden van mijn zeer gewaardeerde collega en sympathieke kamergenoot Vincent Stolk, al wil ik er wel met nadruk op wijzen dat mijn toon, positionering, thema’s en interesses radicaal anders zullen zijn dan die van Vincent.

Hoezeer Vincent en ik van inzicht verschillen, bleek bijvoorbeeld uit onze polemiek over abortus die alweer ruim een jaar geleden in Zindroom gepubliceerd is. Dat zullen de lezers en lezeressen van Zindroom wel vergeten zijn, maar ik moet er nog vaak aan terugdenken. Zo spookt Vincent wel vaker in mijn gedachten rond en ik vind het echt jammer dat Vincent weggaat bij de UvH. Maar ik zal hem nooit vergeten en als ik ooit mijn roman over de Universiteit voor Humanistiek voltooid heb, dan zal Vincent hierin zeker als personage figureren. Dat geldt ook voor mijn oud-collega Amanda Kluveld die na haar afscheid van de UvH een geradicaliseerde Christen is geworden. Overigens zal Vincent zich zeker niet in deze analogie met de christelijke Amanda herkennen, want hij was al christelijk voordat hij op de UvH kwam werken.

Hoewel ik het dus zoals gezegd jammer vind dat Vincent weggaat bij de UvH, heb ik wel respect voor de redenen die hij in zijn afscheidscolumn aanvoert voor zijn besluit om ontslag te nemen bij de UvH. Zijn geloof in God is in zijn eigen woorden onverenigbaar met de levensbeschouwelijke uitgangspunten van de UvH. Daaraan zouden alle docenten op de UvH een voorbeeld moeten nemen. Want waarom doceer je aan deze humanistische universiteit wanneer je jezelf niet volmondig humanist wilt noemen? Dat existentiële probleem speelt voor mij in mindere mate, want ik ben een militante humanist die zich binnen deze prachtige universiteit als een vis in het water zou moeten voelen…

Maar om mijn verhaal over mijn zeer gewaardeerde collega en sympathieke kamergenoot Vincent Stolk kort te houden, spreek ik nu de belofte uit dat ik er net als Vincent naar streef om de knuppel in het hoenderhok te gooien. Leve Vincent Stolk! Zo moet ik nog vaak terugdenken aan de wijze waarop hij de gasten op mijn feest in mijn woonplaats Nijmegen op stang joeg door hen met zijn extremistische opvattingen over abortus te confronteren. Mijn vrienden konden hun oren niet geloven. “Merkwaardige collega’s heb jij,” kreeg ik naderhand te horen, terwijl ze er welbeschouwd één gezien hadden… Zo gaat dat met vooroordelen. Vincent was toen bezig met het schrijven van zijn controversiële column over abortus en tijdens mijn feest testte hij zijn radicale opvattingen uit op mijn gasten.

Ook ik wil mij nog wel eens aan zo’n gezelschapsspel bezondigen wanneer ik op een feest te gast ben. Toen ik laatst op een feest te lang geluisterd had naar mensen om mij heen die maar bleven praten over hun huizen, hun hypotheken, hun kantoorbanen en hun auto’s, voelde ik de onweerstaanbare drang om mijn idee voor deze column op mijn gesprekspartners uit te proberen. Ik vond dat het tijd was om een militante wending aan het gesprek te geven. Zo organiseerde ik bij wijze van spreken een groepsgesprek waarbij ik volgende vraag stelde: “Stel dat je verlicht despoot van Nederland wordt en dat je een regel mag voorstellen die onmiddellijk doorgevoerd wordt, wat zou je dan doen?”

En toen werd het stil om mij heen. Ik voelde dat ik hun aandacht getrokken had en ik wist dat ik kon verdergaan. En zo kwam ik in de geest van Zindroom met het gebod om het kapitalisme af te schaffen. Dat zou ik dus als eerste doen wanneer ik verlicht despoot van Nederland zou worden. En dit zei ik niet alleen om te provoceren, maar ik meen het ook. Het kapitalisme moet afgeschaft worden, omdat het gebaseerd is op het geloof in grenzeloze groei en dit geloof gaat in tegen alle groeiprocessen die wij in de natuur hebben leren kennen. Het kapitalisme stevent regelrecht af op een ecologische catastrofe die niet zonder reden met de zondvloed wordt vergeleken. Vooral het geloof dat wij de markt-economie de vrije loop moeten laten om de algemene welvaart te garanderen, is een van de meest perverse geloofssystemen die ooit verzonnen is. Het geloof in The Invisible Hand (Adam Smit) gaat terug naar de Stoa: er is een Goddelijke logos of een zelfregulerend principe in de kosmos –poiesis- die via het vrije marktmechanisme tot bloei zou komen.

De spraakmakende socioloog Hartmut Rosa heeft dit geloof in de heilzame werking van mateloze concurrentie en grenzeloze groei op genadeloze wijze bekritiseerd. Ik schaamde mij dat ik nog nooit iets van Rosa gelezen had toen hij laatst een lezing gaf op de Universiteit voor Humanistiek. Een van de boeken die ik recentelijk van hem gelezen heb, wil ik iedereen aanraden. In zijn vertaalde boek “Leven in tijden van versnelling” wordt  aangetoond hoe ons levensgeluk door concurrentie, versnelling en prestatiedrang verpest wordt. Maar om deze kritiek op het kapitalisme te verwoorden in een taal die ook door de zogenaamde gewone man begrepen kan worden, dien ik wel in oneliners te spreken. De dictator die mij voor ogen staat, is een verlicht despoot die dwars tegen de onderbuikgevoelens in de samenleving –“Das gemeine Volksempfinden”- in durft in te gaan. Maar zoals gezegd moet je daarvoor wel de taal van de onderbuik van Nederland verstaan. Aldus riep ik nog eens luid en duidelijk voor iedereen die het op het feest wilde horen: “Dood aan het kapitalisme!”

Denk niet dat mijn gesprekspartners mij hiermee weg lieten komen. “Maak dit eens concreet?” vroegen zij. Ik ging op deze uitdaging in door vervolgens het voorstel te doen om alle particuliere auto’s te laten opruimen. “Dus”, sprak ik verder, “er mogen alleen ambulances, bussen en vrachtauto’s voor het noodzakelijke vervoer rijden. Laten we het openbaar vervoer perfectioneren en alle automobiliteit verbieden! Dit is de eerste stap naar een gezondere en mooiere leefomgeving!”

Mijn gesprekspartners waren allemaal automobilisten, dus je kunt je wel voorstellen dat zij heftig begonnen te protesteren. En toen had ik hen precies waar ik hen wilde hebben. Wanneer ik wederom zeg ik dat ik wel degelijk meende wat ik toen zei, dan bedoel ik dit minder persoonlijk dan het hier lijkt. Automobilisten die mij met hun uitlaatgassen verzieken, roepen bij mij andere gevoelens op dan hondenbezitters die mij door hun stront laten lopen. Ik haat auto’s, maar ik kan de honden die op straat poepen niets kwalijk nemen. Zij kunnen er niets aan doen dat ze niet door hun bazen worden opgevoed. Maar automobilisten lijken eerder de gevangenen te zijn van de auto’s die gemaakt zijn om hen aan de wereldwijde automobiliteit verslaafd te laten raken. Tot op heden moeten alle meerderjarige kinderen hun rijbewijs gaan halen en het is nu hoog tijd om daar voorgoed mee te stoppen! Net als de rokers, moeten die automobilisten tegen zichzelf in bescherming worden genomen.

O wat haat ik die auto’s! En wat zijn ze lelijk en vies! Hoeveel mensen zijn niet door auto-ongelukken om het leven gekomen of zwaar gewond geraakt? En hoeveel gezonder, schoner en mooier zou de wereld niet worden wanneer die auto’s voorgoed uit het straatbeeld zouden verdwijnen!

In mijn volgende column vertel ik over de volgende maatregel die ik zou afkondigen als ik verlicht despoot van Nederland zou worden. Of misschien heeft de lezer een idee dat absoluut doorgevoerd moet worden om de samenleving humaner en het leven zinvoller te maken. Ik ben benieuwd! Wellicht een nationaal rookverbod afkondigen? Of een drankverbod voor alle mensen?

Dat kan ik helaas niet voor mijn rekening nemen, dus het woord is nu aan de lezer om dit punt naar voren te brengen. Lezer, laat alsjeblieft van je horen! En argumenteer goed! Een krat pils voor degene die erin slaagt om mij met argumenten te overtuigen!

 

Lees:

-Rosa, Hartmut (2016), Leven in tijden van versnelling (Een pleidooi voor resonantie), Amsterdam: Boom.