Donkere dagen

Juist omdat het nu zo donker is, kan het straks weer licht worden!

Door Martien Schreurs

Iks chrijf deze column in de laatste week voor de kerstvakantie en het is moeilijk om mijn stemming niet door het slechte weer te laten beïnvloeden. Het weer voelt als, om met mijn geliefde Russische schrijver Aleksandr Zinovjev te spreken,“een eindeloze herfst die in een eindeloze winter overgaat.” Terwijl er overal om ons heen reclame- en televisiebeelden verschijnen van mensen die elkaar op besneeuwde straten en pleintjes in de armen vallen, hoef je maar even naar buiten te kijken om te beseffen dat het daar koud, donker en winderig is. In deze donkere dagen vraag ik mij af hoe het leven na de feestdagen verder zal gaan,

Tijdens de onbarmhartige feestdagen wordt weer eens duidelijk hoe scherp de tegenstellingen zijn tussen mensen die tegen hun zin alleen zijn en mensen die het grote geluk hebben om als gemeenschapsdieren samen te leven. Het kerstfeest mag dan voor de meeste mensen knus en gezellig zijn, maar de eenzame mensen worden tijdens de feestdagen wel erg hard met hun neus op de feiten gedrukt. Een Amerikaanse dame die vlak voor de kerstdagen door haar vriend verlaten was, vertelde ooit tegen mij dat ze toen een grote dosis slaappillen had geslikt om zich tijdens die kerstdagen niet zo eenzaam te hoeven voelen. Daarna ging het gelukkig weer beter met haar, maar haar trieste kerstverhaal zal ik nooit vergeten. Hoeveel mensen zullen zich tijdens de feestdagen eenzamer voelen dan gewoonlijk? Wij voelen allemaal de dwang om onze geliefden tijdens de feestdagen op te zoeken. Maar stel dat je niemand weet naar wie je toe kunt gaan? Natuurlijk weten wij dat wij onszelf voor de gek houden, maar toch hoor ik weinig mensen zeggen dat we die feestdagen beter af kunnen schaffen. Waarom koesteren wij die feestdagen?Wat is de zin van deze traditie?  

Het lijkt zo evident en logisch dat het kerstfeest in onze seculiere tijd zal verdwijnen, maar het tegendeel is eerder waar. Hoewel er weinig mensen zijn die in de diepere religieuze betekenis van het kerstfeest geloven, blijft het kerstfeest mateloos populair. Precies dat laatste stuitte mijn Christelijke ex-collega en voormalig columnist van Zindroom Vincent Stolk tegen de borst. Hij vond dat wij pas een reden hebben om het kerstfeest te gaan vieren als wij echt in de diepere betekenis van het kerstfeest geloven. Ook al valt hier weer veel voor te zeggen, toch zie ik hierin nog geen argument om die feestdagen af te schaffen. De feestdagen vieren wij als een cultus van een gezamenlijkheid zonder inhoud. Overal vallen kaartjes met kerstwensen in de brievenbussen en in alle organisaties worden nieuwjaarborrels georganiseerd. Op zichzelf is daar niets mis mee, want de meeste mensen hebben nu eenmaal een feest of een verzetje nodig om deze donkere dagen door te komen.

“Maar”, zo zeg ik nu tegen mijzelf, “laat de mensen toch alsjeblieft vrij om zich met hun kerstkitsch te vertroetelen!” Wie ben ik om daar iets van te zeggen?  Mensen verlangen er nu eenmaal naar om aan het einde van de donkere tunnel het licht te zien. Zo wordt het kerstfeest niet voor niets een lichtfeest genoemd. De oude Herodotus al schreef al dat een leven zonder feest lijkt op een wandeling zonder herberg. Alleen al om deze reden zal het Christendom altijd blijven voortleven in onze cultuur. Dankzij het Christendom zijn er überhaupt nog een paar vrije dagen waarin we even vrijaf krijgen van onze dagelijkse studie- en werkstress. Toch denk ik dat deze fopspeen niet lekker genoeg is om de moed erin te kunnen houden, want het duurt na de jaarwisseling erg lang voordat de dagen lichter gaan worden. Hoe komen wij die donkere dagen heelhuids door? Hoe kunnen we voorkomen dat wanhopige mensen in deze donkere dagen zelfmoord gaan plegen?  

 Als ik ooit verlicht despoot van Nederland mag worden, dan zou ik de mensen grootstere perspectieven en uitzichten proberen voor te houden dan de valse hoop waarmee wij ons nu op de been proberen te houden. Nu lijkt het alsof wij die vrije dagen en vakanties vooral gebruiken als adempauzes om fit te blijven tijdens onze lange werkdagen.Op dezelfde manier beoefenen wij een sport of meerdere sporten om ons des te fanatieker dood te kunnen werken. Want laten wij eerlijk zijn: wij werken niet om te leven, maar wij leven om te kunnen werken. Zolang wij in deze omgekeerde wereld blijven leven, “strompelen wij” in de prachtige woorden van de Russische schrijver Alexander Herzen “als slaapwandelaars door het leven en sterven in bedwelmende walm van flauwekul en onnozelheden.”

Mocht ik ooit verlicht despoot van Nederland worden, dan zou ik de mensen graag hoopvolle perspectieven op een zinvol leven in humane organisaties willen bieden. Voor mij is het niet de voorbeeldige persoon Jezus Christus, maar de humanistische filosoof Cusanus die ons hier de weg kan wijzen. Op maandag 10 december bespraken wij in onze filosofische leesgroep het boek De leek over de geest en ik bewonderde hierin de speelse en sprankelende manieren waarop abstracte filosofische bespiegelingen worden uitgeprobeerd op een zogenoemde leek die uiteindelijk beter in staat blijkt te zijn om de filosofische kwesties te doordenken dan de filosoof die in abstracties blijft hangen.

Tijdens het lezen van deze dialogen tussen de filosoof en de leek moest ik onweerstaanbaar terugdenken aan de enige echte les die ik in de tientallen autorijlessen van mijn incompetente rij-instructeurs geleerd heb. Met hun armzalige didactische vermogens hebben die instructeurs mij nooit kunnen leren hoe ik veilig in een auto kan rijden, maar toch hebben deze leken mij onbedoeld meer over het leven geleerd dan alle professionele pedagogen die in mijn lange leven met groot didactisch vernuft op mij in hebben gepraat. Deze belangrijke les was dat ik verder moest leren kijken dan het dichtstbijzijnde. Je moet letterlijk door de ramen van de dichtstbijzijnde auto’s heen kijken om overzicht over het verkeer te krijgen. Je moet dus letterlijk en figuurlijk in de verte kijken om je niet blind te staren op de situatie waarin je bij wijze van spreken gevangen zit.

Toen ik met groot enthousiasme tegen mijn rij-instructeur vertelde dat ik zijn instructie begreep als een metafoor voor het leven, keek hij mij niet begrijpend aan. Ik voelde zijn irritatie en het was mij duidelijk dat wij op een verschillend spoor zaten. Natuurlijk wist ik dat ik ongeschikt ben om chauffeur te worden, maar dat maakt mij nog niet ongeschikt voor het leven. In de wereld van het leven gelden ook andere regels dan in het verkeer. Mocht ik ooit  verlicht despoot van Nederland worden, dan zou ik niet alleen verkondigen dat auto’s en het jaarlijkse vuurwerk afgeschaft moeten worden, maar mijn belangrijkste dictum is dat je altijd verder moet kijken dan de situatie waarin je verwikkeld zit. Een van de meest geestdodende uitspraken die ooit door een canonieke filosoof gedaan zijn, komt van Ludwig Wittgenstein die aan het begin van zijn Tractatus schreef: “de wereld is alles, wat het geval is.”

Nee, onze wereld krijgt juist zin doordat wij verder kunnen kijken dan datgene wat het geval is! Blijf dromen, maar droom alsjeblieft niet van een witte kerst! Het is hoog tijd om onze fopspenen aan de wilgen te hangen! Onze dromen zijn pas inspirerend als we die met de weerbarstige realiteit kunnen verzoenen. In de praktijk van het leven moet je van perspectief leren wisselen. Het gaat met andere woorden om de zoektocht naar de menselijke maat. 

Zo onderwees de voorbeeldige Renaissance-filosoof Cusanus halverwege de vijftiende eeuw dat een mens onmogelijk buiten zijn of haar eigen referentiekader kan denken. Dus uiteindelijk kom je toch jezelf toch weer tegen wanneer je de grenzen van je denken bereikt denkt te hebben. In die geest laat Cusanus zien hoe de uniciteit van het individu en de oneindigheid van de kosmos verbonden zijn. Het allerkleinste verwijst naar het allergrootste en vice versa. De microkosmos is een spiegel van de macrokosmos.

De levensles die ik aan alle mensen mee zou willen geven als ik ooit verlicht despoot van Nederland mag worden, is deze ene keer helemaal in harmonie met wat de volksmond op haar heldere momenten zegt: “wie het kleinste niet eert, is het grootste niet weerd”. Laten we Cusanus’ beroemde leer van het samenvallen van tegendelen, de coincidentia oppositorum, als leidraad kiezen om onze eigen unieke weg in het raadselachtige leven te vinden. Alles hangt met alles samen. Juist omdat het nu zo donker is, kan het straks weer licht worden!

Gemengde scholen hebben de toekomst (opiniestuk)

Als we willen weten hoe de toekomst van de multiculturele samenleving eruit ziet, dan dienen wij onze oren bij de kinderen, leerkrachten en ouders van gemengde scholen te luisteren leggen. Dit is de boodschap die ik meen te beluisteren in het artikel over de Amsterdamse Indische Buurtschool dat in De Volkskrant van 7 november verscheen. Een van de ouders die in dit artikel aan het woord komt, zegt: “Ik heb er (op deze gemengde school) geleerd dat dat je soms verder dan de oppervlakte moet kijken naar wat we gemeen hebben, en dat is heel veel.”

Wie deze uitspraak vergelijkt met de gelekte uitspraken die onze minister van buitenlandse zaken Stef Blok op 19 juli 2018 deed over het mislukken van de multiculturele samenleving en de zogenoemde “failed state Suriname”, beseft dat de politici van de oude gevestigde orde ons op dit punt van de regen in de drup zullen brengen. Het zijn niet de landelijke politici en lokale bestuurders, maar leerkrachten, ouders en kinderen op gemengde scholen die ons laten zien hoe mensen uit verschillende culturen vreedzaam kunnen samenleven. In plaats van de problemen in de samenleving bij het onderwijs neer te leggen –het onderwijs moet de problemen in de samenleving oplossen!-, kunnen wij die gemengde scholen ook beschouwen als educatieve speelruimtes waarin wij van alles over de toekomst van de multiculturele samenleving kunnen leren. Docenten op de Marnix academie in Utrecht en docenten op de Universiteit voor Humanistiek gingen hierover in gesprek. Toen wij besloten om een onderzoek te gaan doen naar die gemengde scholen, waren er ook studenten die hierbij betrokken wilden worden. Aldus gingen humanistiek-student Jurre Verveld en ik op zoek naar gemengde scholen waarin ons inziens de toekomstige  multiculturele samenleving gevormd wordt.

Wij werden gastvrij ontvangen op de openbare basisschool De Bloemberg in Nijmegen die gespecialiseerd is in onderwijs voor nieuwkomerkinderen in Nederland. Het eerste wat ons opviel toen wij vanaf 2016 op deze school rondliepen en onze diepte-interviews met de leerkrachten afnamen, was dat er zo’n gezellige en warme sfeer voelbaar is op deze school. Wij weten dat veel van deze kinderen traumatische ervaringen hebben gehad met bombardementen, dat veel van die nieuwkomerkinderen ontberingen in Turkse en Griekse vluchtelingenkampen hebben doorstaan en dat zij met hun ouders levensgevaarlijke boottochten hebben gemaakt, maar toch stralen die kinderen vooral vrolijkheid uit. Zij bouwen aan hun toekomst in Nederland. Ook viel het ons op dat die nieuwkomerleerlingen zo graag willen leren. De leerkrachten vertelden ons dat die nieuwkomerleerlingen op school de rust, veiligheid en regelmaat voelen die zij buiten school vaak missen.

Meer nog dan op een reguliere school voelen de leerkrachten op deze school de urgentie om een veilige sfeer te creëren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de leerkracht ruimte geeft aan leerlingen om hun gevoelens de vrije loop te laten wanneer zij daar behoefte aan hebben. Zo vertelde een van de leerkrachten over twee jongens die elkaar maanden geleden in een vluchtelingenkamp in Turkije voor het laatst gezien hadden en die elkaar na die nachtelijke bootreizen door de middellandse zee en de reis door Europa in de klas terugzagen. Ze wisten niet van elkaar of ze het gehaald hadden. “Dus,” vertelt die docent, “ze vlogen elkaar in de armen (…) zo onwerkelijk is het.”

Wat wij in ons boek De wereld ontdekken in klas beschreven hebben, is dat je die gedeelde ruimte alleen kunt creëren wanneer je op zoek gaat naar de dingen die leerlingen met elkaar gemeen hebben. En dat geldt natuurlijk net zo goed voor volwassenen. Mensen voelen zich pas thuis wanneer zij het gevoel hebben dat zij zichzelf mogen zijn en dat betekent ook dat je afwijkend mag denken en handelen. Laten wij deze inclusieve ervaring van thuiszijn als vertrekpunt kiezen om de strijd aan te binden tegen alle exclusieve vormen van saamhorigheid die door het nationalisme, de identiteitspolitiek en het religieuze fundamentalisme gepropageerd en gepredikt worden!

Speech ter gelegenheid van de bachelor-buluitreiking op de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht (19-10-2018)

Beste mensen,

 

Wie binnen de UvH-gemeenschap wel eens de moeite heeft genomen om een van mijn columns te lezen die ik eens in de drie maanden in het studententijdschrift Zindroom publiceer, weet dat ik er graag over fantaseer om verlicht despoot van Nederland te worden. Dan probeer ik mij voor te stellen wat er absoluut moet gebeuren om van deze wereld een betere plek te maken. Vanuit dit perspectief ben ik ook gaan nadenken over de punten die ik in deze korte speech naar voren wil brengen. Ik wil drie punten maken. Ten eerste wil ik een korte typering geven van het humanisme waaraan onze Universiteit voor Humanistiek haar bestaan heeft te danken. Mijn tweede punt is dat ik iets wil zeggen over de studenten die vandaag hun Bachelor-diploma uitgereikt krijgen en in de derde plaats wil ik een humanistische boodschap aan onze studenten meegeven. Als verlicht despoot van Nederland zeg ik dat mijn speech geslaagd is als ik jullie allemaal bekeerd heb tot het humanisme.

1) Laat ik met het eerste punt beginnen. Als ik mij niet vergis, is de Universiteit voor Humanistiek de enige universiteit in de wereld die zichzelf expliciet humanistisch noemt. Dit roept niet alleen voor studenten, maar ook voor docenten de vraag op wat dit zogenoemde humanisme nu eigenlijk betekent. Er zijn grote kwesties die hierbij spelen. Hoe moet de relatie tussen humanisme als levensbeschouwing en de humanistiek als wetenschap begrepen worden? Deze vraag wordt urgent als je beseft dat de humanistische levensbeschouwing in essentie een geloof is. Daarentegen claimt de wetenschap dat zij zich baseert op zintuiglijk waarneembare feiten. Of is de wetenschap uiteindelijk ook een geloof? Ook voor de wetenschap geldt namelijk dat je niet zonder aannames theorieën kunt bouwen. Maar als het humanisme en de wetenschap uiteindelijk gebaseerd blijken te zijn op aannames waarin je moet geloven, dan is dit wel een geloof dat diepgaander aan twijfel en kritiek onderhevig is dan de aannames die in het Christendom, het Jodendom, de Islam of het Boeddhisme gepredikt worden. Wat het humanisme en de wetenschap met elkaar gemeen hebben, is dat alle zekerheden tot “gek wordens” toe in twijfel worden getrokken. Wat betekent dit voor onze studenten?

2) Hiermee kom ik op het tweede punt dat ik in deze korte speech naar voren wil brengen. Op deze universiteit, waarin de twijfel moet regeren, wordt van studenten gevraagd om die onzekerheid uit houden. Wij geloven wel in zin en zingeving, maar dat gebeurt in onze ogen in een wereld die geen voorgegeven zin heeft. Het zoeken naar en ervaren van zin is in de ogen van humanisten altijd een paradoxale onderneming. Hoe kun je zin zoeken en geven aan het leven dat geen voorgegeven zin heeft? Zulke trage vragen naar zin zullen altijd op de lachspieren werken van buitenstaanders die verlangen naar snelle oplossingen en meetbare resultaten. Vanuit die no-nonsens optiek is het natuurlijk dolkomisch wat er op de Universiteit voor Humanistiek gebeurt, maar toch zijn het vooral de humanistiekstudenten zelf die het hardst kunnen lachen om de grappen die over hen gemaakt kunnen worden. Sterker nog: uit eigen ervaring weet ik dat wij die   die grappen zelf maken om ons te verdedigen tegenover de harde grappen die onwelwillende buitenstaanders over ons zouden kunnen maken. Deze zelfspot is zeker effectief als zelfverdediging, maar toch denk ik dat er een constructievere manier is om je tot die zogenaamde onwelwillende buitenwereld te verhouden. En hiermee kom ik op de humanistische boodschap die ik jullie wil meegeven.

3) Wij hoeven ons niks door die buitenwereld de les te laten lezen. Wij kunnen de wereld namelijk een veel rijker existentieel verhaal vertellen dan de verhalen over functioneren en presteren die onze ouders, managers en politici dag in dag uit aan ons vertellen. Maar waarom lukt het ons maar niet om onze humanistische contra-narratieven in de politieke arena naar voren te brengen? Precies hier voel ik mijn gevoelens van frustratie, wanhoop en woede hoog oplopen. Het is echt hoog tijd om het humanisme ook in de politieke arena en in de publieke openbaarheid een duidelijker stem te geven! Onze founding father Jaap Van Praag had helemaal gelijk toen hij de grote strijd uitriep tegen het zielloze materialisme dat hij als “nihilisme” typeerde. Op geleide van Thomas Mann pleit ik voor een revitalisering van het militante humanisme.

In dat licht heb ik mij er altijd over verbaasd dat er zo weinig studenten op de Universiteit voor Humanistiek zijn die zichzelf expliciet humanisten noemen. Toch is het humanisme onze bestaansgrond die om onderhoud en kritische reflectie vraagt. Toen er nog overal kerken waren, werd het humanisme een thuishaven voor mensen die -zoals het toen genoemd werd- “buitenkerkelijk” waren. En in deze tijd, waarin alle mensen te horen krijgen dat je moet weten wat je wilt en dat je je eigen doelen moet stellen en moet halen, moet het de missie van het humanisme zijn om op te komen voor mensen die niet weten wat ze willen en die geen duidelijke doelen voor zichzelf willen stellen.

Voortaan wil ik op alle open dagen van de Universiteit voor Humanistiek tegen de potentiële nieuwkomers vertellen dat je pas geschikt ben om op deze humanistische universiteit te studeren als je niet weet wat je wilt. Natuurlijk weet ik dat dit in onze tijd van productie en prestatie negatief klinkt, maar ik bedoel dit anders dan het hier wellicht op het eerste gezicht lijkt. Ik bedoel dat zelfkritiek, twijfel en een vragende houding kenmerkend zijn voor mensen die zich laten inspireren door het humanisme.

Wat ik mooi vind aan onze humanistiekstudenten is dat zij op een eigenzinnige manier in het leven staan. Het is altijd boeiend om te horen wat zij in de wereld buiten de Universiteit voor Humanistiek met hun studie gaan doen. En vaak slagen zij erin om ons te verrassen. Terwijl wij –dat wil zeggen docenten op deze universiteit- ons met menswetenschap bezighouden, staan onze studenten, die vaak buiten deze universiteit gaan werken, voor de vraag hoe zij die menswetenschap kunnen verbinden met mensenkennis die in de dagelijkse praktijk ontwikkeld wordt. En hiermee onderscheiden humanistisch geestelijk werkers en zich in positieve zin van andere professionals die met mensen werken. Want terwijl de meeste professionals pretenderen dat zij de hulpvragen van cliënten effectief en efficiënt in termen van het SMART-discours kunnen beantwoorden, leren onze studenten tijdens hun stages en werkbezoeken dat zij juist moeten leren afzien van het streven om mensen te willen helpen. Vaak is het beter om te laten dan om te doen.

Hoe kunnen wij die kunst van het laten –de zogenoemde vita contemplativa- handen voeten geven in de dagelijkse praktijk? Welnu, afgezien van de geestes-, levens- en sociale wetenschappen zijn er zo veel bronnen waaruit wij kunnen putten. In mijn jeugd hoorde ik de bouwvakkers op de steigers zingen dat het leven kort is: “Het leven is maar even”. Dit konk banaal, maar tegelijk wist ik dat je niet om deze eenvoudige waarheid heen kunt. Later las ik in een essay van de beroemde schrijver Milan Kundera dat de romanliteratuur toont dat het leven onzeker is en dat wij ernaar moeten streven om zoiets als “de wijsheid van de onzekerheid” te verwerven.

Humanistiekstudenten leren inzien dat zowel de anonieme bouwvakkers op die steigers als de gevierde schrijver Milan Kundera helemaal gelijk hebben. Waar het om gaat is, is het zoeken naar de juiste combinatie tussen wat wij “menswetenschap” noemen en wat in de volksmond “mensenkennis” wordt genoemd. Deze beide polen moeten elkaar in evenwicht houden om niet te ontsporen. Menswetenschap kan nooit in de plaats van die zogenoemde mensenkennis komen. Hoe die menswetenschap en mensenkennis elkaar kunnen verrijken, is een trage vraag waarmee je je hele leven bezig kunt houden.

Tot slot wil ik nog zeggen dat ik geen geweld hoef te gebruiken om jullie tot het humanisme te bekeren, want jullie onderschrijven allemaal in meerdere of in mindere mate de uitgangspunten van het humanisme, zij het dat dit vaak onuitgesproken of impliciet blijft. Het recht op leven, de vrijheid van het individu en verbondenheid zijn voor ons allemaal heilige waarden. Als je deze waarden expliciet “humanistisch” durft te noemen, dan besef je dat je eigenlijk humanist bent, zelfs al zul je jezelf nooit zo noemen.

Dus het is mij met andere woorden eigenlijk om het even of je jezelf nu humanist noemt of niet, want jullie zijn al humanisten, ook al zullen je jezelf misschien nooit zo noemen. Veel belangrijker is de vraag wat je met die idealen doet en hoe jij daarnaar leeft. Wat ik jullie van harte toewens, is dat je veel geluk en inspiratie ervaart in je levenslange humanistische streven naar een zinvol leven in rechtvaardige instituties. Probeer jouw impliciete humanisme te expliciteren en actief vorm te geven! Dan kan jouw humanisme een militant humanisme worden! Aldus wil ik de verlichte despoot van Nederland toch nog het laatste woord geven… Ik dank u voor uw aandacht.

Probeer van jouw levenskunst jouw eigen meesterwerk maken

Dit is de derde column die in het studentenblad van de Universiteit voor Humanistiek zal verschijnen. Telkens probeer ik vanuit het zelfbedachte perspectief van de verlichte despoot van Nederland mijn licht over het thema van het tijdschrift te laten schijnen. Mijn eerste column ging over het thema “kapitalisme”, de tweede column ging over de kreet “je bent jong en je wilt wat!” en de derde column gaat over het meesterwerk.  

Toen ik van mijn contactpersoon Danielle Drenth vernam dat de redactie van Zindroom had besloten om het thema van deze editie van het tijdschrift “het meesterwerk” te noemen, rees voor mij uiteraard de vraag wat er vanuit het perspectief van de verlichte despoot van Nederland –lees: de huiscolumnist van Zindroom- over dit thema gezegd moet worden. De eerste ingeving die ik kreeg, is dat ik niet zozeer een verbod als wel een gebod over dit thema moet afkondigen. Wie over het meesterwerk schrijft, moet willen inspireren! Mijn gebod luidt dat wij er allemaal naar moeten streven om van ons leven een meesterwerk te maken. En wederom wil ik hiervoor argumenten aandragen die (1) onweerlegbaar moeten zijn, (2) die tegen het onderbuikgevoel van de samenleving –“Das gesunde Volksempfinden”- indruisen en die (3) het algemene welzijn van de mensheid dienen te bevorderen. Wellicht ken je dit riedeltje van mij nu onderhand wel, maar ik besef dat ik niet de weg van de minste weerstand insla wanneer ik vasthoud aan de claim dat ieder mens ernaar moet streven om van zijn of haar leven een meesterwerk te maken. Toch ligt het dit keer wel erg voor de hand om bezwaar te maken. Wie even nadenkt, zal zeggen dat het toch vanzelf spreekt dat meesterwerken niet door jan en alleman gemaakt kunnen worden. Want wie denkt bij het woord “meesterwerk” niet aan de uitzonderlijke prestatie van een geniale kunstenaar? Zoals de Franse benaming “Chef d’Oeuvre” en de latijnse woorden “magnum opus” aanduiden, gaat het hier om prestaties die boven de normaliteit en de dagelijkse sleur uitstijgen. Wat uitzonderlijk is, zal buiten het bereik van de meeste mensen blijven. De eis dat alle mensen in staat moeten worden gesteld om van hun leven een meesterwerk te maken, is op het eerste gezicht net zo absurd als de oproep dat alle mensen geniale kunstenaars moeten worden.

Maar zo snel wil ik mij nog niet gewonnen geven. Voordat wij het meesterwerk heilig verklaren, wil ik er wel op wijzen dat er akelige masculiene connotaties aan dit woord kleven. Zo lijkt het alsof het alleen voor de man is weggelegd om een meester in zijn vak te worden. Je kunt namelijk wel over “meesterschap”, maar niet over “meesteresschap” spreken. Maar als  “meesterschap” en “het meesterwerk” eretitels zijn die voornamelijk voor de creatieve prestaties van mannen gelden, dan wordt het hoog tijd om die woorden kritisch onder de loep te nemen. Dit geldt ook voor de claim dat alleen kenners mogen bepalen dat een bepaald werk een meesterwerk is of niet. Want waarom zou jij jouw eigen volkstuin geen meesterwerk mogen noemen wanneer je je ziel en zaligheid in de aanleg en het onderhoud van jouw tuin gelegd hebt? In dezelfde trant stelde de filosoof Pierre Hadot de beroemde vraag waarom je een bepaalde tekening, een beeldhouwwerk of een schilderij wel een kunstwerk noemt en je eigen leven niet. De vraag die Hadot hier stelt, is retorisch, want hij doet vervolgens de oproep aan de lezer om levenskunstenaar te worden. Met de veelgehoorde oproep van Hadot werd de filosofie van de levenskunst geboren. Welnu, als alle mensen in staat zijn om levenskunstenaars te worden, dan moet het in principe ook voor alle mensen mogelijk zijn om van je levenskunst een meesterwerk te maken. Precies in die zin betekent een “gelukkig leven “ een “gelukt leven”.

Maar voordat ik dit punt verder uitwerk, vind ik het wel zo eerlijk om eerst zelf antwoord te geven op de gewetensvraag of ik er persoonlijk in geslaagd ben om “gelukkig te worden”, of, beter gezegd: “mijn leven te laten lukken”. Het enige wat ik hierover wil zeggen, is dat ik echt mijn uiterste best doe en dat ik mij graag laat inspireren door het voorbeeld van mijn vader wanneer ik –zoals ieder mens overigens- een mindere dag heb. Mijn vader raakte mij diep toen hij een dag voor zijn dood tegen mij zei dat hij een goed leven had gehad. Ik vind het belangrijk om dit moment in het lange ziekbed van mijn vader te koesteren, want meestal overvalt mij het gevoel dat mensen kitsch uitkramen wanneer zij bijvoorbeeld over zichzelf of over anderen zeggen dat zij “het echt gemaakt hebben in hun leven”. Zo herinner ik mij een Duitse man die tegen mij zei dat hij zijn dochter als zijn Meisterstück beschouwde. Hoe kon hij dit nu in hemelsnaam zeggen? Hij dacht toch niet dat hij God was? Overigens kende ik die man redelijk goed, dus ik weet dat hij het niet helemaal serieus bedoelde. De reden waarom ik zijn opmerking eerder pijnlijk dan grappig vond, is dat hij ook nog een zoon had die hij in dit specifieke verband niet ter sprake bracht. Precies dat laatste vind ik onvergeeflijk. En hoewel zijn dochter inderdaad “goed gelukt is”, kan het voor hem geen bijzondere inspanning hebben gevergd om haar te verwekken. Wat vanzelf uit de natuur ontstaat, kan niet als een meesterwerk beschouwd worden. Zo zal geen weldenkend mens op het idee komen om de wonderlijke dam van een bever tot een meesterwerk uit te roepen. Om wel voor deze eretitel in aanmerking te komen, moet je volgens een weldoordacht plan te werk gaan. De daarmee gepaard gaande ambities zijn grenzeloos en je zult je uiterste best moeten doen om in de buurt van jouw ideaal te komen.

Als de analogie tussen leven en kunst enigszins hout snijdt, dan zal het meesterwerk niet vanzelf tot stand komen. Om van je levenskunst een meesterwerk te maken, moet je het beste van jezelf  durven geven en wat dit voor deze of gene persoon betekent, moet telkens opnieuw bekeken en gewaardeerd worden. Aldus pleit ik ervoor om een persoonsgebonden en een situatiespecifieke invulling aan de eretitel “meesterwerk” te geven. Alle mensen moeten dingen doen of laten waar ze trots op kunnen zijn. Voor een student kan dat bijvoorbeeld zijn of haar scriptie zijn waarin hij of zij het beste van zichzelf gegeven heeft. En voor mijzelf kan dat bijvoorbeeld deze column zijn die ik op dit moment echt niet beter kan schrijven. Natuurlijk zullen er straks lezers of lezeressen zijn die zullen zeggen dat er betere columns over het meesterwerk geschreven kunnen worden, maar wat doet dat ertoe? Als ik het beste van mijzelf in deze tekst gelegd heb, dan blijft het mijn persoonlijke meesterwerk en deze zelfbenoemde titel wil ik mij door niemand af laten nemen.

Mijn gebod luidt dus dat ieder mens op zijn of haar eigen manier naar perfectie moet streven, maar daarbij moet je wel op je bek durven gaan en je moet leren om tegen je verlies te kunnen. Dat is niet makkelijk. Toen een vriend van mij weigerde om zijn studie bouwkunde af te ronden met een werkstuk dat volgens zijn docenten ruim voldoende was, verklaarden alle mensen in zijn omgeving hem voor gek, maar ik had echt respect voor zijn radicale keuze. De reden waarom hij niet op zijn bouwkundige ontwerp wilde afstuderen, is dat hij er in zijn ogen niet in geslaagd was om zijn geniale meesterwerk tot stand te brengen. Maar daar had hij verder vrede mee en hij ging beslist niet aan zijn perfectionisme te gronde. Integendeel: hij is daarna een succesvolle architect geworden!

Bij de beoefening van levenskunst moet je dus leren tegen je verlies te kunnen. Een van de redenen waarom de waanzinnige zwemtocht van Maarten van de Weijden door de elf steden van Friesland gezien moet worden als een onbetwist meesterwerk, is dat hij 37 kilometer voor de finish moest opgeven. Streven naar perfectie, het onmogelijke willen bereiken en dan toch moeten capituleren… precies daarin toont zich de tragische grootsheid van de man of de vrouw die ernaar streeft om van zijn of haar levenskunst een meesterwerk te maken. Streef dus op jouw manier naar perfectie en als je goed met je onvermijdelijke verliezen leert omgaan, zul je nooit aan jouw perfectionisme ten prooi kunnen vallen. De dichter Hendrik Marsman had helemaal gelijk: “grootsch en meeslepend wil ik leven!” Probeer van jouw levenskunst jouw meesterwerk te maken!

 

Mijn bijdrage aan de Bildung-scheurkalender 2019

“U zegt dat u in Zarathoestra gelooft? Maar wat doet Zarathoestra ertoe? U bent mijn gelovigen, maar wat doen gelovigen ertoe? U had uzelf nog niet gezocht: toen vond u mij. Zo doen alle gelovigen, daarom stelt alle geloof zo weinig voor. Nu gebied ik u mij te verliezen en uzelf te vinden; en pas dan als u mij allen hebt verloochend hebt, zal ik tot u terugkeren.”

Friedrich Nietzsche, 1844-1900

 

Uit: Nietzsche, F, (2013), Zo sprak Zarathoestra, p. 79, Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen.

 

Nietzsche’s alterego Zarathoestra laat hier zien dat hij beseft dat hij een voorbeeldfiguur is voor zijn leerlingen en hij neemt daarvoor zijn volle verantwoordelijkheid. Zoals het een goede leraar betaamt, weet hij dat de goede leerling er altijd naar verlangt om zich te spiegelen aan zijn favoriete leraar. Maar hoewel spiegeling, imitatie en bewondering bevorderlijk zijn voor de Bildung die de leerling doorloopt, mag de leerling niet te lang in deze fase blijven hangen. Want waar het in goed onderwijs om draait, is dat leerlingen volwassen worden. Daarom zal de goede leraar ernaar streven om zijn leerlingen zelfstandig te leren denken. Anders dan Jezus Christus wil Nietzsche’s Zarathoestra geen rabbi zijn die als een herder hoedt over zijn kudde volgelingen. Hieraan kunnen alle leraren een voorbeeld nemen! In tegenstelling tot de discipel Petrus, die om zijn ontrouw berucht is geworden, wordt de leerling juist aangemoedigd om zijn leermeester te verloochenen. Als dit op een leerrijke manier gebeurt, zal de leraar op een andere manier van zijn leerlingen gaan houden. Dan kan de periodieke pedagogische relatie tussen leraar en leerling transformeren in een vriendschap voor het leven.

Beter niet willen dan het niets willen

Tweede column in het studentenblad Zindroom (Universiteit voor Humanistiek) 

 

In mijn eerste bijdrage als de huiscolumnist van Zindroom beloofde ik dat ik in iedere nieuwe column een maatregel zou voorstellen die doorgevoerd moet worden wanneer ik verlicht despoot van Nederland zou worden. Ik stelde dat er drie eisen zijn waaraan zo’n maatregel moet voldoen. Ten eerste moeten er goede, dat wil zeggen onweerlegbare, redenen zijn om die maatregel door te voeren, ten tweede moet die maatregel tegen het onderbuikgevoel in de samenleving indruisen en in de derde plaats dient die maatregel het algemene welzijn of het geluk van de meeste mensen te bevorderen. Die eerste eis van de onweerlegbaarheid is natuurlijk de moeilijkste, maar alleen op deze manier kan ik recht doen aan de erfenis van mijn voorganger Vincent Stolk.  In de geest van Vincent pleitte ik in mijn openingscolumn voor het verbod op automobiliteit en in dezelfde zuiverende geest zal ik mij rond de jaarwisseling hardmaken voor een vuurwerkverbod voor burgers. Als de gemeentes in de dorpen en de steden voortaan het monopolie krijgen op het afsteken van vuurwerk, dan zal de kans op letselschade miniem zijn. Om maar niet te spreken over de oorlogsvluchtelingen en huisdieren die ieder jaar het gevoel moeten hebben dat het in de dagen rond de jaarwisseling oorlog is in Nederland. Als ik het voor het zeggen had, dan zou er meteen een einde komen aan deze wantoestanden.

Maar laat ik niet te veel op de tijd en de zaken vooruitlopen. Eerst wil ik terugkomen op mijn uitnodiging aan de lezer(es) om steekhoudende argumenten voor een (inter)nationaal alcohol- en rookverbod naar voren te brengen. Op het eerste gezicht lijkt er veel voor dit verbod te zeggen, want er is geen weldenkend mens die kan ontkennen dat alcohol en nicotine slecht zijn voor de volksgezondheid. De reden waarom ik bij nader inzien toch niet met dit verbod op alcohol en nicotine kan instemmen, is niet dat ik zelf nog wel eens een sigaartje rook en een glas wijn drink. Want laten we alsjeblieft eerlijk zijn: mijn eigen persoontje is niet van belang wanneer ik schrijf over kwesties die alle mensen aangaan. Zo rijd ik bijvoorbeeld wekelijks in een auto, maar daarmee verlies ik natuurlijk niet het recht om voor een (inter) nationaal verbod op automobliteit te pleiten.

Vreemd genoeg lachte mijn collega Anja Michielse mij vierkant uit toen ik dit pas tegen haar zei, maar ik vind echt dat mijn punt hout snijdt. Als het om zaken gaat die een algemeen belang hebben, dan geldt niet de spelregel: “what you practice is what you preach”. Dus hoewel ik in deze columns schrijf over zaken die mij wel degelijk persoonlijk raken, draait het bij de afweging en toetsing van mijn argumenten niet om persoonlijke waarachtigheid, maar om normatieve juistheid.  Deze discussie speelt zich dus op een ander ontologisch niveau af. Zo laat Habermas zien dat de aanspraak op normatieve juistheid uiteindelijk niet binnen het persoonlijke domein, maar in het sociale domein getoetst moet worden. Wanneer ik dus aanspraak maak op de normatieve juistheid van de maatregelen om  auto’s en vuurwerk te verbieden, dan praat ik niet in mijzelf of met mijzelf, maar dan anticipeer ik op de instemming van alle mensen. Het taalspel dat hier gespeeld wordt, wil niet als een privétaal, maar als een publieke taal begrepen worden. Met andere woorden: als jij straks instemt met de nieuwe maatregel die ik in deze column naar voren breng, dan doe je dat niet omdat je mij aardig vindt, maar omdat je mijn argumentatie op zichzelf overtuigend vindt. Natuurlijk mag Anja aan mij vragen of ik er in ieder geval naar wil streven om congruent te zijn –“Zeg wat je denkt en doe wat je zegt!”-, maar dat is een esthetische kwestie waarover we het nooit eens zullen worden. Over de maatregen die ik in deze columns voorstel, moeten wij het echter wel unaniem eens kunnen worden. En het zijn geen sentimenten, maar argumenten die hierin de doorslag moeten geven.

De vraag is daarom hoe wij deze discussie zodanig kunnen voeren dat de niet dwingende dwang van het beste argument doorslaggevend zal zijn. De ware reden waarom ik bijvoorbeeld pleit tegen het verbod op alcohol en nicotine, is dat lichamelijke gezondheid niet het enige is waar het in de levensloop om draait. Als we erkennen dat er ook zoiets als een ziel, een sfeer en een innerlijk leven is die gevoed moeten worden, dan blijken de meeste mensen het niet zonder alcohol of nicotine te kunnen stellen. Zo zou het inhumaan zijn om psychiatrisch patiënten een rookverbod op te leggen. Sowieso kunnen de meeste mensen niet zonder drugs (alcohol, nicotine, koffie, etcetra) leven en de geschiedenis leert dat drooglegging averechts werkt. Uiteindelijk blijkt het vooral de georganiseerde misdaad te zijn die daarvan profiteert.

Wat gif is voor het lichaam, kan voedsel voor de geest zijn. En zijn het niet in de eerste plaats de schooldirecties, leerkrachten en opvoeders die deze levensles ter harte moeten nemen? In plaats van hun leerlingen te verbieden om op feestjes alcohol te drinken en op schoolpleinen te roken, zouden zij met leerlingen in gesprek moeten gaan over de vraag hoe je op de juiste wijze met deze  genotsmiddelen om kunt leren gaan. Wij worden gedreven door lusten en verlangens en de vraag is hoe wij ons hiertoe moeten verhouden. En hiermee kom ik bij de grote kwestie die in deze editie van Zindroom geadresseerd wordt. Wat valt er vanuit het perspectief van de verlichte despoot te zeggen over het centrale thema van Zindroom. Het gaat hier om het grootste cliché van deze tijd: “Je bent jong en je wilt wat!”

Wie deze spreuk nog nooit gehoord heeft, leeft in een andere wereld, of beter gezegd, in een andere tijd of in een andere plek op deze wereld. Zie bijvoorbeeld de jonge mensen die in de arme regio’s van onze wereld leven. Zij moeten van kinds af aan werken om in het levensonderhoud van hun  families te voorzien en voor hen zal de oproep “je bent jong en je wilt wat” geen betekenis hebben. En hoewel het voor ons lijkt alsof deze imperatief van alle tijden is, blijkt die pas in de jaren 80 voor het eerst door radio-omroep Veronica gebruikt te worden als een slogan om jongeren aan te trekken. Radio-omroep Veronica wist als geen ander stem te geven aan een levensgevoel dat vanaf de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw steeds wijder verbreid raakte onder “de verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd”. Met de enorme welvaartsgroei in de jaren 60 en 70 kwamen er nieuwe mogelijkheden voor jongeren. De romans “Turk Fruit” en “Ik Jan Cremer” gaven uitdrukking aan dit nieuwe levensgevoel. Steeds meer jongeren raakten in de ban van het grenzeloze verlangen naar vrijheid. Later schreef A.F.Th. van der Heijden over het “leven in de breedte” en nog later kwam de term YOLO in zwang. “You only live once”: het komt het erop aan om zoveel mogelijk uit het leven te halen. Mijn grote levenslustige vriend, die altijd meerdere liefdesrelaties tegelijk had, vond dat hij hier recht op had en dat hij dit allemaal prima kon bolwerken, omdat hij naar eigen zeggen een opvatting van tijd had die hierbij paste. Tegen zijn vriendinnen die hem alleen voor zichzelf wilden hebben, zei mijn grote vriend: “seriële monogamie is passend voor mensen die een lineaire opvatting van tijd hebben, maar door mijn ervaring van gelijktijdigheid kan ik meerdere liefdeslevens tegelijk hebben.” Net als zijn vriendinnen vond ik dat mijn grote vriend kletspraat uitkraamde. Hij begreep niet wat hij echt wilde met de liefde. De vraag waar het eigenlijk om gaat, is niet wat je allemaal wilt, maar of het goed is wat je wilt. Is het überhaupt mogelijk om niet te willen?

Volgens Nietzsche is dit onmogelijk.  Zolang de mens leeft, zal hij of zij volgens Nietzsche door de wil tot macht gedreven worden. Zelfs de wil om dood te gaan, moet als een duidelijke wilsuiting begrepen. Zoals de Boeddha al leerde, kan de doodswens of zelfmoord geen verlossing bieden uit de eindeloze cyclus van het willen en het lijden. De wil tot macht is dus allesoverheersend in het leven. Zo schrijft Nietzsche: “Lieber noch will der Mensch das Nichts wollen als nicht wollen.“

Maar als het waar is dat mensen liever willen dan niet willen, dan impliceert dit nog niet dat dit goed is. Wie kijkt naar de ecologische schade en de psycho- en sociale pathologieën die het gevolg zijn van onze drang om steeds meer te willen, zal doordrongen raken van het besef dat het vaak beter is om juist niet te willen dan te willen. Dit is een boodschap die tegen het onderbuikgevoel in de samenleving indruist. Politieke leiders weten dat zij hun kiezers moeten beloven dat zij voor meer werkgelegenheid en economische groei zullen gaan zorgen. Er is geen politicus die het aandurft om tegen het heersende activisme de strijd aan te binden. Maar terwijl veel werknemers ziek thuis zitten, met burn-out klachten rondlopen of pilletjes nodig hebben om het razende werk- levenstempo bij te kunnen benen, blijft die trein maar voortdenderen. Overal horen wij de oproep om meer te presteren en beter te participeren.

Zelfs Karl Marx, die als een van de grootste critici van het kapitalisme geschiedenis heeft geschreven, gelooft heilig dat de mens zich moet verwerkelijken in de arbeid. Ook voor hem vormen actie en arbeid de natuurlijke drijfveren die de mens en de samenleving vooruit drijven. Van Marx komt de gruwelijkste uitspraak die ooit in de geschiedenis van de filosofie gedaan is: “filosofen hebben altijd geprobeerd om de wereld te interpreteren, maar nu komt het erop aan om de wereld te veranderen.” Nu wij kunnen zien dat die technocratische veranderingsdrift tegen psychische, sociale en ecologische grenzen aanloopt, wordt het tijd om tot een herwaardering van deze waarden te komen. Hoe kunnen wij een nieuwe balans vinden tussen de vita activa en de vita contemplativa? Tegenover de oproep “Je bent jong en je wilt wat!” staat de ascese. Ik pleit voor een actieve beoefening van ascetische levensstijlen  en daarvoor kunnen wij te rade gaan bij tal van aansprekende voorbeeldfiguren.

Eén zo’n voorbeeldfiguur is zelfs heel dicht in de buurt van het huishouden van Karl Marx te vinden. Zo herinner ik mij zijn rebelse schoonzoon Paul Lafarque die in het jaar 1883 pleitbezorger werd van het recht op luiheid. Deze militante oproep is omwille van het contrast met het activisme van zijn schoonvader inspirerend, maar ik moet er nu wel voor waarschuwen om contemplatie en ascese niet als een vorm van quiëtisme, lethargie of luiheid te diskwalificeren. Ascese is juist een actieve oefening om niet te willen. Het vergt vaak aanzienlijk meer moeite om niet te willen dan om te willen. Denk bijvoorbeeld aan de arts die er voor kiest om niet verder te gaan met het behandelen van een patiënt die in een uitzichtloze situatie verkeert of de politie-agent die er voor kiest om bij geweldsituaties de-escalerend op te treden. En hoezeer zou de sfeer op de werkvloer verbeterd worden wanneer goede praktijken van niets doen extra beloond –bijvoorbeeld met bonussen- zouden worden?

Als ik verlicht despoot van Nederland zou worden, dan zou ik er dus naar streven om een nieuwe balans tussen de vita contemplativa en de vita activa te vinden. En dan begint het ermee dat wij het niets doen positief leren waarderen. Het mooiste liedjes dat ooit in de geschiedenis gezongen is, blijft voor mij nog altijd Sitting on the dock of the bay van Otis Redding. En samen met mij zijn er miljoenen mensen die door dit lied geraakt worden. Wat bij zo veel mensen resoneert, is het verlangen naar rust dat hierin bezongen wordt.

Tegenover Nietzsche die stelt dat wij altijd liever willen dan niet willen, stel ik dat er tal van situaties zijn waarin het juist beter is om niet te willen dan om te willen. Om het niet willen positief te leren waarderen, moet je dus tegen de heersende tijdgeest in durven gaan. En hiermee kom ik bij de concrete maatregel die omwille van de herwaardering van de verhouding tussen de vita contemplativa en de vita activa doorgevoerd moet worden. Laten wij ermee beginnen om de rustdag in ere te herstellen. Er moet tenminste een dag in de week zijn waarop er niet gewerkt wordt. En hoewel ik niks met het Christendom heb, stel ik voor om daarvoor de zondag uit te kiezen, want daaraan zijn we gewend geraakt. Als die rustdag gegarandeerd is en gerespecteerd wordt, dan kunnen we andere maatregelen voorstellen, maar hier begint het allemaal mee. Er moet dus meer zondagsrust in ons leven komen! Studenten aan de Universiteit voor Humanistiek lijken dit uitstekend te begrijpen wanneer zij op mooie zonnige dagen in de binnentuin gaan liggen om met elkaar over het leven te filosoferen…

Tot slot wil ik benadrukken dat er aan mijn voorstel voor de invoering van de zondagsrust geen christelijke, maar humanistische overwegingen ten grondslag liggen. Dus wanneer mijn christelijke ex-collega Vincent Stolk zal zeggen “dat het goed is”, dan weet ik niet of ik hier blij mee mag zijn…

Eerste column in Zindroom. Titel: Leve Vincent Stolk en dood aan het kapitalisme!

Woord vooraf: Studenten van het universiteitsblad Zindroom (Universiteit voor Humanistiek) hebben mij gevraagd om hun vaste columnist te worden en die uitdaging wil ik graag aangaan. Ik word hiermee de opvolger van mijn collega en kamergenoot Vincent Stolk die onlangs zijn ontslag heeft ingediend bij de UvH, omdat hij naar eigen zeggen een onverenigbare kloof ervoer tussen zijn eigen christelijke levensbeschouwing en het humanisme. Vincent maakte veel los bij studenten, bijvoorbeeld met zijn column over abortus die zelfs de landelijke krant haalde. Soms confronteerde hij zijn lezers met raadsels en voor de goede oplossing beloofde hij een krat pils uit te delen. Vandaar dat ik mij column daarmee besluit. Voortaan zal ik mijn columns (eens in de drie maanden) ook op mijn Blog plaatsen. Het thema van dit nummer van Zindroom is het kapitalisme. 

 

Leve Vincent Stolk en dood aan het kapitalisme!

Nadat Vincent Stolk onlangs zijn ontslag had ingediend bij de UvH heeft de redactie van Zindroom aan mij gevraagd of ik hem wilde opvolgen als vaste columnist en daar zei ik meteen ja op. Graag wil ik in de voetsporen treden van mijn zeer gewaardeerde collega en sympathieke kamergenoot Vincent Stolk, al wil ik er wel met nadruk op wijzen dat mijn toon, positionering, thema’s en interesses radicaal anders zullen zijn dan die van Vincent.

Hoezeer Vincent en ik van inzicht verschillen, bleek bijvoorbeeld uit onze polemiek over abortus die alweer ruim een jaar geleden in Zindroom gepubliceerd is. Dat zullen de lezers en lezeressen van Zindroom wel vergeten zijn, maar ik moet er nog vaak aan terugdenken. Zo spookt Vincent wel vaker in mijn gedachten rond en ik vind het echt jammer dat Vincent weggaat bij de UvH. Maar ik zal hem nooit vergeten en als ik ooit mijn roman over de Universiteit voor Humanistiek voltooid heb, dan zal Vincent hierin zeker als personage figureren. Dat geldt ook voor mijn oud-collega Amanda Kluveld die na haar afscheid van de UvH een geradicaliseerde Christen is geworden. Overigens zal Vincent zich zeker niet in deze analogie met de christelijke Amanda herkennen, want hij was al christelijk voordat hij op de UvH kwam werken.

Hoewel ik het dus zoals gezegd jammer vind dat Vincent weggaat bij de UvH, heb ik wel respect voor de redenen die hij in zijn afscheidscolumn aanvoert voor zijn besluit om ontslag te nemen bij de UvH. Zijn geloof in God is in zijn eigen woorden onverenigbaar met de levensbeschouwelijke uitgangspunten van de UvH. Daaraan zouden alle docenten op de UvH een voorbeeld moeten nemen. Want waarom doceer je aan deze humanistische universiteit wanneer je jezelf niet volmondig humanist wilt noemen? Dat existentiële probleem speelt voor mij in mindere mate, want ik ben een militante humanist die zich binnen deze prachtige universiteit als een vis in het water zou moeten voelen…

Maar om mijn verhaal over mijn zeer gewaardeerde collega en sympathieke kamergenoot Vincent Stolk kort te houden, spreek ik nu de belofte uit dat ik er net als Vincent naar streef om de knuppel in het hoenderhok te gooien. Leve Vincent Stolk! Zo moet ik nog vaak terugdenken aan de wijze waarop hij de gasten op mijn feest in mijn woonplaats Nijmegen op stang joeg door hen met zijn extremistische opvattingen over abortus te confronteren. Mijn vrienden konden hun oren niet geloven. “Merkwaardige collega’s heb jij,” kreeg ik naderhand te horen, terwijl ze er welbeschouwd één gezien hadden… Zo gaat dat met vooroordelen. Vincent was toen bezig met het schrijven van zijn controversiële column over abortus en tijdens mijn feest testte hij zijn radicale opvattingen uit op mijn gasten.

Ook ik wil mij nog wel eens aan zo’n gezelschapsspel bezondigen wanneer ik op een feest te gast ben. Toen ik laatst op een feest te lang geluisterd had naar mensen om mij heen die maar bleven praten over hun huizen, hun hypotheken, hun kantoorbanen en hun auto’s, voelde ik de onweerstaanbare drang om mijn idee voor deze column op mijn gesprekspartners uit te proberen. Ik vond dat het tijd was om een militante wending aan het gesprek te geven. Zo organiseerde ik bij wijze van spreken een groepsgesprek waarbij ik volgende vraag stelde: “Stel dat je verlicht despoot van Nederland wordt en dat je een regel mag voorstellen die onmiddellijk doorgevoerd wordt, wat zou je dan doen?”

En toen werd het stil om mij heen. Ik voelde dat ik hun aandacht getrokken had en ik wist dat ik kon verdergaan. En zo kwam ik in de geest van Zindroom met het gebod om het kapitalisme af te schaffen. Dat zou ik dus als eerste doen wanneer ik verlicht despoot van Nederland zou worden. En dit zei ik niet alleen om te provoceren, maar ik meen het ook. Het kapitalisme moet afgeschaft worden, omdat het gebaseerd is op het geloof in grenzeloze groei en dit geloof gaat in tegen alle groeiprocessen die wij in de natuur hebben leren kennen. Het kapitalisme stevent regelrecht af op een ecologische catastrofe die niet zonder reden met de zondvloed wordt vergeleken. Vooral het geloof dat wij de markt-economie de vrije loop moeten laten om de algemene welvaart te garanderen, is een van de meest perverse geloofssystemen die ooit verzonnen is. Het geloof in The Invisible Hand (Adam Smit) gaat terug naar de Stoa: er is een Goddelijke logos of een zelfregulerend principe in de kosmos –poiesis- die via het vrije marktmechanisme tot bloei zou komen.

De spraakmakende socioloog Hartmut Rosa heeft dit geloof in de heilzame werking van mateloze concurrentie en grenzeloze groei op genadeloze wijze bekritiseerd. Ik schaamde mij dat ik nog nooit iets van Rosa gelezen had toen hij laatst een lezing gaf op de Universiteit voor Humanistiek. Een van de boeken die ik recentelijk van hem gelezen heb, wil ik iedereen aanraden. In zijn vertaalde boek “Leven in tijden van versnelling” wordt  aangetoond hoe ons levensgeluk door concurrentie, versnelling en prestatiedrang verpest wordt. Maar om deze kritiek op het kapitalisme te verwoorden in een taal die ook door de zogenaamde gewone man begrepen kan worden, dien ik wel in oneliners te spreken. De dictator die mij voor ogen staat, is een verlicht despoot die dwars tegen de onderbuikgevoelens in de samenleving –“Das gemeine Volksempfinden”- in durft in te gaan. Maar zoals gezegd moet je daarvoor wel de taal van de onderbuik van Nederland verstaan. Aldus riep ik nog eens luid en duidelijk voor iedereen die het op het feest wilde horen: “Dood aan het kapitalisme!”

Denk niet dat mijn gesprekspartners mij hiermee weg lieten komen. “Maak dit eens concreet?” vroegen zij. Ik ging op deze uitdaging in door vervolgens het voorstel te doen om alle particuliere auto’s te laten opruimen. “Dus”, sprak ik verder, “er mogen alleen ambulances, bussen en vrachtauto’s voor het noodzakelijke vervoer rijden. Laten we het openbaar vervoer perfectioneren en alle automobiliteit verbieden! Dit is de eerste stap naar een gezondere en mooiere leefomgeving!”

Mijn gesprekspartners waren allemaal automobilisten, dus je kunt je wel voorstellen dat zij heftig begonnen te protesteren. En toen had ik hen precies waar ik hen wilde hebben. Wanneer ik wederom zeg ik dat ik wel degelijk meende wat ik toen zei, dan bedoel ik dit minder persoonlijk dan het hier lijkt. Automobilisten die mij met hun uitlaatgassen verzieken, roepen bij mij andere gevoelens op dan hondenbezitters die mij door hun stront laten lopen. Ik haat auto’s, maar ik kan de honden die op straat poepen niets kwalijk nemen. Zij kunnen er niets aan doen dat ze niet door hun bazen worden opgevoed. Maar automobilisten lijken eerder de gevangenen te zijn van de auto’s die gemaakt zijn om hen aan de wereldwijde automobiliteit verslaafd te laten raken. Tot op heden moeten alle meerderjarige kinderen hun rijbewijs gaan halen en het is nu hoog tijd om daar voorgoed mee te stoppen! Net als de rokers, moeten die automobilisten tegen zichzelf in bescherming worden genomen.

O wat haat ik die auto’s! En wat zijn ze lelijk en vies! Hoeveel mensen zijn niet door auto-ongelukken om het leven gekomen of zwaar gewond geraakt? En hoeveel gezonder, schoner en mooier zou de wereld niet worden wanneer die auto’s voorgoed uit het straatbeeld zouden verdwijnen!

In mijn volgende column vertel ik over de volgende maatregel die ik zou afkondigen als ik verlicht despoot van Nederland zou worden. Of misschien heeft de lezer een idee dat absoluut doorgevoerd moet worden om de samenleving humaner en het leven zinvoller te maken. Ik ben benieuwd! Wellicht een nationaal rookverbod afkondigen? Of een drankverbod voor alle mensen?

Dat kan ik helaas niet voor mijn rekening nemen, dus het woord is nu aan de lezer om dit punt naar voren te brengen. Lezer, laat alsjeblieft van je horen! En argumenteer goed! Een krat pils voor degene die erin slaagt om mij met argumenten te overtuigen!

 

Lees:

-Rosa, Hartmut (2016), Leven in tijden van versnelling (Een pleidooi voor resonantie), Amsterdam: Boom.

 

Over de cartoons van Mohammed

Op 23 januari ’18 hield ik in het filosofisch Café in Sneek (Zalencentrum De Walrus, Grote Kerkstraat 10) een lezing over de vraag hoe de spanningen of conflicten tussen mensen uit verschillende culturen bemiddeld of verzoend kunnen worden middels grappen. In mijn reflectie op de reacties van de toehoorders in de zaal stuit ik op een raadsel dat mij hoe langer hoe meer fascineert. Wat mij boeit, is de ambiguiteit van humor. Grappen zijn nooit eenduidig. Grappen zijn alleen binnen een bepaalde context te begrijpen en daarin gelden stilzwijgende afspraken. Als je de grap in een andere context herhaalt, dan blijkt er vaak niet of heel anders op gereageerd te worden. En hoe vaak zien we niet dat grappen het tegenovergestelde effect hebben van datgene wat ermee beoogd wordt?

Hier refereer ik aan het extreme geweld waarmee gereageerd werd op de cartoons van de profeet Mohammed die eerst in september 2005 in Jylands-Posten en later in 2015 in het satirische tijdschrift Charlie Hebdo gepubliceerd werden. Als er ooit van harte gelachen is om deze cartoons, dan is het lachen ons nu wel vergaan. Na de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo zullen er geen cartoons van Mohammed gepubliceerd worden. In de tien jaren tussen 2005 en 2015 braken wij ons hoofd over de vraag waarom orthodoxe moslims zo veel aanstoot namen aan cartoons van hun profeet. Voor hedendaagse westerlingen is die woede moeilijk invoelbaar, want wij zijn gewend geraakt aan keiharde satire op het Christendom. Ook gaan we er bijna vanzelfsprekend vanuit dat satire louterend werkt. Als we om onszelf kunnen lachen, dan staan we open voor kritiek en relativering. Mijn filosofiedocent Cornelis Verhoeven zei ooit tegen mij dat scherts bedoeld is om de ernst te redden. In lijn hiermee kan de stelling verdedigd worden dat grappen over godsbeelden juist bedoeld zijn om aan het wonder van de religieuze ervaring recht te doen. Zo kan het de bedoeling zijn van satirici om de erfenis van de profeet te bevrijden uit de machtsgreep van fanatici. Door die drogbeelden van de profeet te ridiculiseren, kan de religie zelf in tact blijven.

Vanaf Aristoteles tot op heden hebben tal van invloedrijke filosofen zich met het vraagstuk van het komische bezig gehouden. Zie in dit verband het mooie essay van William Desmond over het tragische en het komische. Telkens wanneer de filosofen te zeker worden van hun eigen waarheidsclaims staan de blijspeldichters en satirici op die gaten schieten in die denksystemen. Een van meest invloedrijke filosofische visies op het komische is ontwikkeld door  Henri Bergson die in zijn boek Le rire (het lachen) uit 1900 een poging om te uit te leggen waarom wij om een grap moeten lachen. Zijn filosofische theorie over het lachen is mijns inziens bruikbaar om de huidige discussie over de cartoons van Mohammed te duiden. Maar eerst wil ik in navolging van Bergson antwoord geven op de vraag waarom wij eigenlijk lachen.

Volgens Bergson schieten wij in de lach wanneer een bepaalde uitspraak of een specifiek gedrag niet congruent is met de situatie. Komische situaties ontstaan omdat mensen zich onhandig gedragen. Dit gebeurt wanneer wij routines blijven volgen of  in automatismen vervallen, terwijl de situatie van ons vraagt om flexibel te reageren. Ook wordt het vaak als komisch ervaren wanneer mensen er met hun gedachten niet bij zijn. Terwijl Thales over de sterren filosofeerde, liep hij in een kuil die hij natuurlijk niet gezien had. De slavin die hem zag praten, moest daar onbedaarlijk om lachen, maar ik ben juist gecharmeerd van de verstrooidheid van Thales.

Normaliter is het vooral de stijfheid die op onze lachspieren werkt. Mensen worden komisch wanneer zij zichzelf te serieus nemen. Dit gebeurt wanneer wij in herhaling vervallen, stokpaardjes berijden of in cliché’s of stopwoorden spreken. Ik denk in dit verband aan de oude kapper in ons dorp die altijd zijn stopwoorden “ ja zeker” uitsprak wanneer zijn klanten opmerkingen over het weer maakten. Op een dag besloten de klanten hem goedmoedig in de maling te nemen door bij binnenkomst telkens iets anders over het weer te zeggen. De eerste klant die binnen kwam, zei tegen de kapper dat het toch wel verschrikkelijk was met dat slechte weer daarbuiten. De kapper zei: “Ja zeker.” En toen kwam de volgende klant binnen die aan de kapper vroeg of hij ook zo genoot van het prachtige weer buiten. Weer zei de kapper “Ja zeker”. Die herhaling bleek op de lachspieren te werken. Het is dus de verstarring of de gewoontevorming die lachwekkend is. In de grap wordt zichtbaar waarom die gewoontes niet passen bij de situatie. De grap laat dit zien en in die zin heeft de grap vaak een corrigerende werking. Door te lachen worden wij als het ware wakker geschud uit de sleur of de gedachteloze routines waarin wij verstrikt zijn geraakt. Dan voelen wij bij wijze van spreken hoe de stroom van het leven –Durée- door die sleur of gewoontevorming heen breekt. Dit is de reden waarom het lachen louterend werkt. Bergson verwoordt dit aldus: “Het komische is iets mechanisch dat vastgeplakt wordt op iets levends. Het komische is die kant van de persoon waardoor hij op een ding lijkt. Het drukt dus een individuele of collectieve onvolmaaktheid uit die vraagt om een onmiddellijke correctie. Het lachen brengt deze correctie aan.”

Deze duiding van het lachen is mijns inziens bruikbaar om te kunnen begrijpen wat de Deense cartoonisten bezield kan hebben toen zij in 2005 hun twaalf cartoons van Mohammed in Jylands-Posten publiceerden. In de cartoons van Mohammed wordt een starre verbeelding van het geloof –de aanslagen die in naam van Mohammed gepleegd worden- geplakt op de profeet zelf. Door Mohammed af te beelden als een zelfmoordterrorist –zie de veelbesproken cartoon van Kurt Westergaard-, worden de  extremistische beelden van orthodoxe moslims geridiculiseerd. De “wake up call” die van deze cartoons van Mohammed uitgaat, bleek echter een tegenovergesteld effect te hebben. Er kwam een handelsembargo tegen Denemarken en er vielen doden.

Maar dat er in het jaar 2005 zulke heftige reacties kwamen op de publicatie van de twaalf cartoons van de profeet Mohammed was minder verrassend dan op het eerste gezicht lijkt. Toen de Iraanse geestelijk leider ayatollah Khomeiny op 14 februari 1989 een fatwa uitsprak tegen de auteur van The Satanic Verses hadden alle alarmbellen in het westen af moeten gaan. Er werd een moordbevel over de schrijver –Salman Rushdie- uitgeroepen, overal in de wereld werden boeken van Rushdie verbrand, er werd een aanslag op Rushdie gepleegd waarbij de dader om het leven kwam, in 1991 werd de Japanse vertaler Hitoshi Igarashi van The Satanic Versers vermoord en de schrijver Salman Rushdie moest jaren lang onderduiken. De Rushdie-affaire bleek achteraf gezien de opmaat te zijn van een noodlottige geschiedenis van aanslagen op westerse doelwitten. De grootste aanslag op het westen was natuurlijk de aanslag van al qaida in New York op 11 september 2001.

Ons land stond in het najaar van 2004 op zijn kop toen Theo van Gogh vermoord werd nadat hij samen met Ayaan Hirsi Ali een loodzware film –Submission- had gemaakt over het geweld dat in naam van de Koran tegen vrouwen wordt uitgeoefend. De Koranteksten die met brandwonden op een naakt vrouwenlichaam werden afgebeeld, waren een enorme schending van het beeldverbod. De reacties waren buitengewoon heftig. De extremistische moslim Mohammed B. reageerde zijn woede af  op de filmmaker Theo van Gogh die zonder beveiliging door zijn woonstad Amsterdam fietste. Van Gogh was gewaarschuwd, maar hij relativeerde de doodsdreigingen aan zijn adres met de opmerking dat dat hij een dorpsgek was die toch niet helemaal serieus werd genomen. Niet dus. Toevallig was ik in de buurt toen hij op klaarlichte dag van zijn fietst werd getrokken en op een beestachtige wijze vermoord werd.

De verleiding is groot om deze gewelddadige reacties van extremistische moslims te begrijpen als een probleem van botsende vrijheden. Wij zijn eraan gewend geraakt om afwegingen te maken tussen de vrijheid van meningsuiting en religieuze vrijheid, maar dat is een manier van denken en beoordelen die vanuit een specifiek westers referentiekader ontwikkeld is. De vraag is of dit westerse referentiekader geschikt is om de uitwisseling tussen westerse en niet westerse cultuuruitingen te duiden.  In mijn ogen lopen wij hier tegen grenzen aan.

Het is niet waar dat moslims geen gevoel voor humor hebben; zij hebben een ander gevoel voor humor. Het gaat in deze kwestie eerder om een botsing van verschillende humorregimes die teruggaat naar een botsing tussen culturen. Grappen over andere culturen zullen altijd als een wij versus zij tegenstelling geframed worden. Westerlingen maken grappen over moslims en zij stellen zich in die zin boven die andere cultuur. Hoe kan dit debat op een constructieve wijze gereframed worden?

De vraag die zich hier aandringt, is hoe de groeiende kloof tussen West en Oost middels grappen overbrugd kan worden. Daartoe moeten we grappen bedenken die gelaagder zijn dan de beeldgrappen die via sociale media en internet gecommuniceerd worden. Wie grappen maakt over mensen uit andere culturen, zal altijd de verdenking over zichzelf afroepen dat hij die anderen belachelijk maakt. Hier is de superioriteitstheorie over humor van kracht. Ook Bergson stelt dat lachen altijd een vorm van uitlachen is: we moeten onze empathische gevoelens voor anderen uitschakelen om naar hartenlust om die anderen te kunnen lachen. Maar toch is deze uitleg eenzijdig. Hoe vaak zien we  niet dat het ijs tussen mensen middels een grap gebroken wordt? Westerse cartoonisten kunnen bruggenbouwers tussen verschillende culturen worden wanneer zij tegelijk ook hun eigen cultuur op de hak nemen. Zelfspot kan ontwapenend werken. Hierin schuilt de verbindende werking van humor.

Een van de toehoorders in Sneek opperde in de plenaire discussie dat het beter is om een aparte ruimte te creëren in onze cultuur waarin vrijuit grappen kunnen worden gemaakt. Hij gaf het voorbeeld van de conference waarin stap voor stap naar een grap wordt toegewerkt. Dan weten we wat de bedoeling is. Wat de cartoons van Mohammed problematisch maakt, is dat ze zonder context of duiding de wereld rondgaan. De sociale media brengen die cartoons onbemiddeld over en zodoende kan iedereen daarmee op zijn eigen manier aan de haal gaan. Dus creëer een aparte plaats voor de grappenmaker, want dan weten we duidelijk waar we aan toe zijn. Maar de humor laat zich niet op deze manier apart zetten en dat is maar goed ook.

Maar wie met grappen de grenzen opzoekt, neemt wel risico’s en daarover moeten wij goed nadenken. Dit kan niet van bovenaf door de rechterlijke macht gecontroleerd worden. Wie een rechtszaak aanspant tegen de grappenmaker die hem beledigd zou hebben, die laat daarmee zien dat de ander niet meer voor rede vatbaar is. Dan heeft de samenleving als zelfregulerende sociale ordening gefaald.

In mijn ogen verliest het lachen zijn corrigerende functie in de samenleving wanneer de grappenmaker in een bepaalde vrijplaats –het theater- wordt “opgesloten”. Een grap kan pas tot constructieve ontregeling leiden wanneer het niet duidelijk is of het wel grappig bedoeld is. Een grap is mijns inziens pas geslaagd wanneer de scheidslijnen tussen serieuze eenduidige communicatie en niet serieuze, ambiguë communicatie worden doorbroken.

Het voorbeeld van de Griekse oudheid laat zien dat het esthetische en het komische juist midden in de samenleving moeten staan, maar daarmee zijn wel risico’s verbonden. Zoals de cabaretier Freek de Jonge ooit zei: “Als de koning depressief is, moet de nar op zijn woorden letten, maar als de nar depressief is, gaat zijn kop eraf.” Natuurlijk moeten cartoonisten tegen bedreigingen beschermd worden, maar wie voor de  grappenmaker een vrijplaats opeist, claimt eigenlijk dat grappen vrijblijvend moet blijven.

Vanuit Bildung verder denken

Een idee voor een symposium over Bildung

Binnen mijn sectie educatie is er geld en ruimte om een symposia te organiseren en die ruimte is in het verleden goed benut. Zo hebben mijn leidinggevende Wiel Veugelers en mijn collega Isolde de Groot symposia georganiseerd over burgerschapseducatie en de vrijheid van onderwijs. Het was de bedoeling om dit plan verder uit te bouwen naar de toekomst. Eens in de twee of drie maanden zou dan op de UvH een symposium over burgerschapsvorming georganiseerd worden. Dat was een goed voornemen. Zo zag ik dat deze symposia succesvol waren, want de opkomst was telkens goed en de lezingen en discussies waren geanimeerd. Maar toch is het nu al weer ruim een jaar geleden dat er voor het laatst  een symposium is georganiseerd.  Het mag niet zo zijn dat dit vuur langzaam als een nachtkaarsje uitdooft en daarom reageerden Wiel en Isolde enthousiast toen ik met het voorstel kwam om een symposium over Bildung en educatie te organiseren. Dus laten we dat nu echt gaan doen! Ik denk dat we de eerste stap in die richting gezet hebben toen Robert van Boesschoten, Daan de Jager, Fernando Suarez en ikzelf afgelopen donderdagmiddag (11-1-2018) bij elkaar kwamen om de eerste plannen voor een symposium te bespreken.

De eerste vraag is of het symposium perse over Bildung moet gaan. “Waarom noem je het niet gewoon vorming?” vroeg Fernando. De reden waarom ik toch wil vasthouden aan het begrip “Bildung” is dat het hier om een kernbegrip in de humanistische traditie gaat. Vanuit het begrip “Bildung” kunnen we direct een link leggen naar het debat dat hierover gaande is binnen het hoger beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs. Ook kwam Fernando met het voorstel om een beroemde spreker uit het buitenland uit te nodigen, zoals Susan Neiman, Nida Rumelin of Marc Rosche. Daar is geld voor, dus waarom niet? Ik dacht nog aan Peter Sloterdijk, maar ik heb hem een paar keer live zien optreden en ik vond hem in zijn performance erg tegenvallen. Hij is vooral een groot schrijver, maar zijn optredens zijn best wel saai. Ook blijkt hij als spreker onberekenbaar te zijn. Die andere grote Duitser -Nida Rumelin- blijkt niet vrij te zijn van narcistische ‘bijverschijnselen’. Dus als we het helemaal rondom deze helden laten draaien, dan moeten we de nodige risico’s voor lief nemen. Op zichzelf vind ik het een goed idee om een beroemdheid uit het binnen- of buitenland uit te nodigen, maar Daan stelde terecht voor dat wij eerst moeten nadenken over de vraag die wij in dit symposium willen adresseren.

De vraag die mij bezighoud, is hoeveel ruimte er binnen het onderwijs is of moet zijn voor Bildung. Daarmee haak ik in op de oproep die voormalig onderwijsminister Jet Bussemaker in het voorjaar van 2015 deed om Bildung tot speerpunt te maken van het onderwijs. Die oproep klonk mij natuurlijk als muziek in de oren, maar de vraag is welke vormen van onderwijs geschikt zijn om Bildung te promoten. En welke vorm van onderwijs bedoelde Bussemaker nu eigenlijk? Moeten wij aan het wetenschappelijke onderwijs denken? En moeten wij ons uitsluitend richten op de UvH? Dat lijkt vanzelfsprekend, want direct na de oproep van Bussemaker stond het begrip “Bildung” al meteen bovenaan de website van de UvH. Hoewel het begrip “Bildung” twee jaar later van de website teksten geschrapt is en uit het strategisch plan verwijderd is, betekent dit volgens mij niet dat wij op de UvH niet aan Bildung willen doen. Integendeel! Daan, Robert, Fernando en ik willen op de UvH een symposium over Bildung organiseren. In bepaalde opzichten spelen op onze kleine universiteit dezelfde vragen als op andere universiteiten.

Op onze universiteit zie ik dezelfde spanning tussen het streven naar academische output en bruikbare methodieken voor de beroepsuitoefening en het ideaal van levenslang leren. Precies dit laatste ideaal blijkt richtinggevend te voor onze studenten, althans zo blijkt uit hun prachtige speeches die ik beluisterd heb bij de feestelijke buluitreikingen. Niet alleen op de UvH, maar in iedere onderwijsinstelling speelt de spanning tussen levenslang leren (persoonlijke ontwikkeling, levenslang leren of Bildung) en de opleiding voor een beroep (beroepscholing of Ausbildung). Dit neemt niet weg dat het voor veel mensen vanzelfsprekend is dat scholing uitsluitend een economisch nut dient. Ik moet nog wel eens terugdenken aan alle honende opmerkingen die ik vroeger moest aanhoren wanneer ik tegen de mensen in mijn omgeving vertelde dat ik filosofie studeerde. Mijn neef vroeg mij hoe hoog mijn uitkering zou worden en de man die mij een lift gaf, zei dat hij mij zou omscholen.  Die chauffeur was actief te zijn in de informatietechnologie en hij bleek zijn brood te verdienen met het omscholen van studenten die geen nuttige opleiding hadden gevolgd.  Wijsbegeerte wordt vaak genoemd als een studie die niet nuttig is, omdat je er niet snel een baan mee krijgt. Toen ik dit vertelde aan mijn filosofiedocent Cornelis Verhoeven, reageerde hij gevat. Zo vroeg hij mij: “waarom antwoordde je niet meteen: Ik ga jou scholen!”

Toen ik mij tijdens een wachtgeldregeling bij een arbeidsbureau moest melden, kreeg ik van de desbetreffende ambtenaar te horen dat mijn mastertitels in de filosofie en de humanistiek niks waard waren, omdat ik “onbemiddelbaar was”. Wanneer ik toen gezegd zou hebben dat ik mij wel persoonlijk ontwikkeld heb, dan zou die man onbedaarlijk gelachen hebben. So it goes.

Toch weten alle echte pedagogen dat er in iedere onderwijsinstelling een relatie moet worden gelegd tussen beroepskwalificatie (Ausbildung) en persoonlijke vorming (Bildung). Om een lang verhaal kort te maken: mijn voorstel is om die relatie tussen Bildung en Ausbildung als vraagstelling te kiezen voor dit symposium.  Hoe kunnen wij dit nu concreter uitwerken?Een opmerking van Robert over Bildung op het HBO trof mij. Als ik mij niet vergis, zei Robert dat er in het HBO veel aandacht is voor algemende professionele vorming, terwijl er op de universiteiten steeds sterker ingezoomd wordt op academische vaardigheden die op alle mogelijke manieren toegepast kunnen worden in beroepsvelden. Dus de universiteit lijkt steeds dichter aan te willen schurken bij de arbeidsmarkt (Ausbildung) en op het HBO wordt juist wat meer afstand genomen tot de arbeidsmarkt. Niet meteen: U verzoekt en wij draaien.

Versta mij goed: het gaat mij er niet om Bildung heilig te verklaren en Ausbildung in een verdoemhoekje te plaatsen. Die twee dimensie hangen onlosmakelijk samen. Vooral in de beroepen waarin met mensen gewerkt wordt, is Bildung noodzakelijk om een goede professional te kunnen worden. Mijn vraag is hoeveel ruimte er binnen de bestaande opleidingen gemaakt moet worden voor Bildung. Hoe is de verhouding tussen kwalificatie (Ausbildung) en persoonvorming (Bildung) in de verschillende soorten onderwijs?

Daarbij denk ik aan (1) het basisonderwijs, (2) voortgezet onderwijs, (3) middelbaar beroepsonderwijs, (4) het hoger beroepsonderwijs en (5) de universiteiten. Mijn idee is om uit die verschillende onderwijsvelden telkens één spreker uit te nodigen. Ik heb al verschillende sprekers in beeld. Dus dan begint het symposium een spreker uit het basisonderwijs, dan het voorgezet onderwijs, enzovoort. Het ligt voor de hand om Robert een verhaal te laten houden over Bildung in het HBO, omdat hij daar direct ervaring mee heeft. Omdat ik jaren gelang gewerkt heb als docent in het voortgezet onderwijs, zie ik mijzelf een verhaal over Bildung in het voortgezet onderwijs houden. En Fernando is de universitaire docent die met zijn buitenschoolse leesclubs en colloquia familiare  de aangewezen persoon is om een verhaal over Bildung in het academische onderwijs te vertellen. Voor Bildung in het basisonderwijs en Bildung in het middelbare beroepsonderwijs zie ik tal van geschikte sprekers.

Dat zijn 5 sprekers die ieder een half uur spreektijd krijgen en daarna volgt een penaldiscussie waarin antwoord moet worden gegeven op de vraag hoe die spanning tussen Bildung en Ausbildung terugkeert in die verschillende onderwijsvormen. Wat zijn daarin de overeenkomsten en verschillen?

We zouden Jet Bussemaker als inleider of als uitleider kunnen kiezen. Haar oproep om Bildung als leidraad te nemen in het onderwijs heeft drie jaar geleden veel weerklank gegeven. Hoe kijkt zij hier na drie jaar op terug? Nog een idee is om de teksten van de voordrachten te bundelen en dat wij dit kunnen aanbieden als dossier in het tijdschrift Nexus, Waardenwerk of in het tijdschrift Pedagogiek.

 

Daan en ik dachten eraan om dit symposium op vrijdag 1 juni of vrijdag 8 juni of desnoods vrijdag 29 juni te organiseren, omdat het dan rustig is op de UvH.

Thierry Baudet

Geef antwoord op de uitdaging van extreem rechts!

 

Toen Mark Rutte op het partijcongres van zaterdag 25 november door journalisten van Nieuwsuur gevraagd werd om zijn mening te geven over een ansichtkaart waarop een tekening te zien was van een verkeerskruising met de VVD als wegwijzer naar een doodlopende weg en het Forum voor Democratie als wegwijzer naar een stralende toekomst, kon hij slechts mompelen “dat dit goed is voor de concurrentie”. Natuurlijk kunnen wij in dit opzicht niet al te veel van Mark Rutte verwachten, want hij is een typische exponent van de heersende politieke cultuur waarin het niet zozeer om idealen en visies als wel om belangen en compromissen draait. Thierry Baudet heeft echter wel een visie en hij lijkt vrij spel te krijgen in de ruimte die aan de rechterkant van de politieke arena ontstaan is. Die kans zal hij natuurlijk niet laten liggen. Net als wijlen Pim Fortuyn zegt Baudet herhaaldelijk dat hij een duidelijk doel voor ogen heeft: hij moet premier van Nederland worden.

Die schaamteloze geldingsdrang blijkt in de huidige toeschouwersdemocratie tot de verbeelding te spreken. Zo is Baudet onlangs door kijkers van Eenvandaag verkozen tot politicus van het jaar en het kan die televisiekijkers kennelijk niet echt schelen dat Baudet erom bekend staat dat hij zich onttrekt aan parlementaire debatten over thema’s –zoals het  referendum- die hem zogenaamd aan het hart gaan. En hoewel Baudet pretendeert dat hij een toekomstperspectief voor Nederland biedt, horen we hem in zijn speeches vooral over het nationale verleden spreken. Met zijn gedweep over onze grote zeehelden lijkt hij te suggereren dat de antwoorden op de vragen van vandaag en morgen in ons roemrijke verleden vervat liggen. Wellicht is dit de reden waarom hij zich niet serieus wil bezighouden met actuele vragen en problemen die nieuw zijn in de geschiedenis, zoals klimaatveranderingen die glashard door Baudet ontkend worden. Hoe kunnen wij verklaren dat Baudet zo veel bijval krijgt, terwijl hij zo openlijk zijn rug naar de wereld toe keert?

Het antwoord op die laatste vraag moet in de vitaliteit en de jeugdigheid van Baudet gezocht worden. Met zijn eloquente speeches wekt hij de verwachting dat hij nieuw elan in het zielloze politieke bestel zal brengen. Wat Thierry Baudet vóórheeft op zijn grootste concurrent Geert Wilders, is dat hij niet alleen ageert tegen de zogenaamde islamisering van het avondland, de bemoeizucht van de Europese Unie en “onze grenzeloze tolerantie voor vluchtelingen”, maar dat hij ook met een alternatief lijkt te komen. Zijn alternatief is een intellectuele variant van extreem rechts, maar het is wel degelijk extreem rechts. Waar Geert Wilders met zijn ongelukkige politieke doop van de Holocaust-ontkenner Géza Hegedus onweerstaanbaar aan de vulgariteit van het nationaal socialisme doet denken,  daar lijkt Baudet een chiquere variant van het extreem rechtse gedachtegoed te vertegenwoordigen. Thierry Baudet staat in een politieke traditie die teruggaat naar vroeg-twintigste eeuwse stromingen als het vitalisme en het fascisme die organische eenheid willen brengen in moderne samenlevingen die vergaand gemechaniseerd, verdeeld en verzakelijkt zijn.

Nu is het de hoogste tijd om antwoord te geven op deze uitdaging van het fascisme. Laten wij een nieuwe variant van de bovengenoemde ansichtkaart tekenen. Aan de ene kant staan rechtse populisten als Baudet die zwelgen in een fictief verleden en die zich afwenden van de vragen waarmee wij in de wereld van vandaag en morgen geconfronteerd worden en aan de andere kant staan verantwoordelijke politici die actief op die actuele vragen en ontwikkelingen anticiperen. Waar zijn de  politici die samen met ons de avontuurlijke weg naar die onzekere toekomst in willen slaan? En waarom laten zij zich niet duidelijker horen?