Me Too als opmaat voor de nieuwe seksuele revolutie!

Wat alle discussies rondom Me Too ontegenzeglijk aantonen, is dat de seksuele moraal aan het veranderen is. De tolerantie voor seksuele intimidatie op de werkvloer is duidelijk afgenomen en dat is pure vooruitgang. Maar val ik nu niet ten prooi aan het blinde geloof dat het almaar beter zal worden, omdat wij ons steeds verder geëmancipeerd hebben? En leert de geschiedenis niet dat de ontwikkelingen van de seksuele moraal een grillig verloop hebben en dat er absoluut geen garantie is dat het almaar beter wordt?

Zo bleek de seksuele revolutie in de jaren 60 achteraf gezien toch minder vooruitstrevend dan het eerst leek en na het uitbreken van het aidsvirus in de jaren 80 klonk van alle kanten de waarschuwing dat vrije seks ziekmakend is. Die negatieve stemming blijkt ook de grondtoon te zijn in het hedendaagse Me Too debat waarin seks telkens weer geassocieerd wordt met intimidatie, macht en geweld. Dit voorspelt dus weinig goeds voor de toekomst.

Ik pleit ervoor om op een andere manier naar deze discussie te kijken. Zo denk ik dat we aan de vooravond staan van een nieuwe seksuele revolutie die ertoe leidt dat de aandacht verschuift van individuen die bezig zijn om zich seksueel te bevrijden naar de seksuele relaties tussen individuen. Dit heeft grote gevolgen voor de samenleving. Wat zou toch heerlijk zijn wanneer ongewenste seks een zeldzaamheid wordt!

Toch is Me Too op zichzelf niet genoeg om de samenleving verder te brengen. Los van alle inhoudelijke conflicten die via Me Too worden uitgevochten, zijn er ook heftige controverses over de vorm waarin deze discussies gevoerd worden. Zo stellen de tegenstanders van Me Too dat het beledigend is voor de slachtoffers van verkrachtingen wanneer hun traumatische verhalen op een lijn worden gesteld met de tobberige verhalen van vrouwen of mannen die gaan over een vreemde hand die ongewild op een knie heeft gelegen. Maar is dit wel zo duidelijk als het hier lijkt? Mijn bezwaar is dat deze kritici er te gemakkelijk vanuit gaan dat er een duidelijke hiërarchie in het lijden bestaat. Dat mensen toch geneigd zijn om zulke eenduidige oordelen te vellen, is te wijten aan de vorm waarin deze discussie gevoerd wordt. In dit discours wordt te eendimensionaal in termen van dader versus slachtoffer gedacht. Maar de jonge mooie vrouw die bewust met haar getrouwde baas naar bed gaat om carriere te maken, is net zo goed medeplichtig aan het smerige spel dat al eeuwen tussen onderdrukkers en onderdrukten gespeeld wordt als de vieze geile bazen die nu publiekelijk aan de schandpaal worden genageld.

Zolang het discours van Me Too in individualiserende termen van dader versus slachtoffer blijft hangen, dreigen de kansen op een nieuwe seksuele revolutie onbenut te blijven. De belangrijkste les die uit de discussies rondom Me Too geleerd kan worden, is dat het bij seks niet alleen om verovering en vrijheid, maar ook om kwetsbaarheid en fijnzinnige afstemming draait.

Wil Me Too de opmaat zijn voor de nieuwe seksuele revolutie, dan is het van belang om te begrijpen dat de verhalen van de  slachtoffers van seksuele intimidatie en seksueel geweld niet op zichzelf staan, maar dat het hier ook gaat om sociale pathologieën die op het marco-niveau van de samenleving verwerkt moeten worden. De vraag waar wij nu voor staan, is hoe er in de media ook ruimtes kunnen worden gecreëerd waarin daders en slachtoffers van seksueel geweld zich met elkaar kunnen verzoenen. Dit heeft de samenleving nodig om beter, dat wil zeggen humaner te worden.

Verder denken vanuit Bildung: kunstmatige intelligentie

Vanuit Bildung verder denken over artificiële intelligentie

 

Het thema waarmee ik mij voornamelijk bezighoud bij de Universiteit voor Humanistiek is Bildung. Bildung betekent voor mij dat ik bewust wil leven en dat ik wil leren van nieuwe ervaringen. Dit laatste geldt natuurlijk voor alle levende wezens, maar wat ons –mensen dus- uniek maakt, is dat wij op onze ervaringen kunnen reflecteren en dat wij daar woorden aan kunnen geven. Hoewel deze vorm van leren levenslang doorgaat, worden er van alle kanten grenzen aan gesteld. Die grenzen zijn ook legitiem, want soms is het beter om niet verder na te denken, maar om in actie te komen. En wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer ik thuiszit en met mijn kinderen naar de televisie zit te kijken? Ben ik dan ook bezig om mijzelf te ontwikkelen of heb ik mijzelf dan vrijaf gegeven?

Ik geloof echt dat ik deze laatste vraag ontkennend moet beantwoorden. Ook als ik  kijk wat er op televisie te zien is, dan wil ik iets nieuws leren. Mijn kinderen weten dat maar al te goed en zij verzetten zij zich daartegen door te stellen dat er in ons huis ook naar amusement mag worden gekeken. Onder amusement versta ik televisieprogramma’s die vooral bedoeld zijn om mensen plezier te geven. Dus voor deze programma’s geldt dat ze  “ter vermaak” en niet “ter lering en vermaak” gemaakt worden. Dit alles speelt zich af in de vrije tijd en dat betekent dat er niet geleerd of gewerkt hoeft te worden. Overigens contrasteert deze manier van denken  met de Griekse traditie waarin het woord scholing –“schole”, `σχολή`- geworteld is. Waar de oude Grieken een koppeling maakten tussen vrije tijd en scholing, daar voelen wij ons pas vrij wanneer wij niet hoeven te leren of te werken. Wij associëren vrije tijd met amusement. Kijken we verder naar de ongeschreven regels die in de wereld van het amusement gelden, dan meen ik te zien dat er zelfs een zekere dwang van uitgaat om alleen maar te genieten en geen kritische vragen te stellen. Vandaar dat er zo veel amusement is in totalitaire samenlevingen. Een goede vriend van mij die in Hongkong woont, verwoordde dit laatst aldus: “als je maar geld wilt verdienen, goed je best doet, niet over politiek praat, verder niet moeilijk doet en je ook nog amuseert, dan kun je hier ongestoord leven. Dan heb je echt van niemand last.” Amusement heeft dus een functie.

Mijn kinderen lijken dit feilloos begrepen te hebben. Zo verbieden zij mij om kritische opmerkingen te maken wanneer ik samen met hen naar het televisieprogramma “The Voice of Holland” moet kijken. Ze willen niet dat ik de gezellige sfeer verpest door vileine opmerkingen over hun favoriete programma te maken. In ruil daarvoor zou ik van hen kunnen eisen dat zij ook samen met mij kijken naar documentaires die ter lering worden gemaakt, maar dat blijkt niet nodig te zijn. Zo zie ik steeds weer dat mijn oudste dochter (11 jaar) uit eigen beweging wil kijken naar de documentaires die ik heb uitgekozen. En dan geniet ik van de gesprekken die wij daarover voeren.

“Dit is wel overdreven, vind je niet?” vroeg mijn dochter  toen wij op  zondagavond (29-10-2017) zaten te kijken naar een aflevering van de televisieserie Robo Sapiens die gewijd is aan de robotisering van de samenleving Uiteraard moest ik mijn dochter gelijk geven, want hoe konden wij op basis van de getoonde voorbeelden van houterig sprekende robots overtuigd raken van de blijde boodschap dat wij aan de vooravond staan van een nieuw transhumanistisch tijdperk waarin de mens het op alle vlakken zal afleggen tegen superintelligente computers? Maar terwijl mijn dochter en ik ons afvroegen of wij ons zorgen moesten maken over de opmars van robo sapiens, moesten wij ook hartelijk lachen om de sprekende robots die wij in deze televisie-uitzending te zien kregen. Vooral de reacties van mensen op die robots waren hilarisch. Ik sta er iedere keer versteld van dat volwassen mensen emotioneel reageren op robots die gewoon van ijzer gemaakt zijn. Ook het idee om aan die robots bewustzijn toe te schrijven, is onnavolgbaar voor mij. Zijn we een beetje in de war geraakt? Illustratief voor die grote verwarring is de Saoedische regering die op vrijdag 27 oktober het staatsburgerschap heeft verleend aan de robot Sophia. Is dit een uiting van een nieuwe variant van de godsdienstwaanzin die deze samenleving al zo lang in de ban houdt of is dit een voorbode van de grote veranderingen die nu in Saoedi-Arabië gaande zijn?

Ik vermoed dat dit laatste het geval is en dat is natuurlijk hoopgevend, maar ik maak mij wel ongerust over die fascinatie voor robots. Die fascinatie gaat grenzeloos ver. Neem nu het fenomeen van de seks-robots. Als iemand in mijn omgeving zegt dat hij met zijn seks-robot de liefde bedrijft, dan kan ik die persoon moeilijk serieus nemen. Overigens zal ik die persoon niets verwijten, want hij doet daar niemand kwaad mee. Maar vreemd is het wel en dat zou ik graag tegen hem willen zeggen. Ik denk dat wij nog te vaak geneigd zijn om dit ongemak weg te lachen.

Maar amusant was het wel om te zien hoe een van die robots op aandringen van de presentator Jelle Brandt Corstius werd aangekleed als een dame die aan het einde van de uitzending samen met hem en een paar schattige kinderen keek naar een televisiefilm over een stel robots die samen een kindje kregen. In die laatste scene werd ook een bruggetje gebouwd naar mijn favoriete televisieprogramma Tegenlicht dat ook gewijd was aan de vraag of wij in de toekomst geregeerd zullen worden door machines die wij zelf gemaakt hebben. Nu was het wel van begin af aan duidelijk dat het bittere ernst was. Sinds wij in gesprek gaan met robots, voelen wij kennelijk ook de noodzaak om over de thematiek van de robotisering een gesprek op gang brengen. De vraag of mensen in de toekomst geregeerd zullen worden door de machines die zij zelf ontworpen hebben, blijkt enorm tot de verbeelding te spreken. In dit verband valt er nog veel te leren van de geschiedenis.

Zo ligt het voor de hand om terug te gaan naar de oude scheppingsmythen waarin de mens werd geschapen naar het beeld van de schepper. Je zou denken dat onze verbeelding minder snel op hol slaat wanneer God verschijnt als een superintelligente computer –homo deus-, maar niets is minder waar. Het discours over de relatie tussen mens en machine wordt door dezelfde angstbeelden en almachtsfantasieën gekleurd als het discours over de relatie tussen God en de mens. Zowel in het theologische discours als in dit technologische discours draait het om de vraag wie er uiteindelijk de baas zal gaan spelen. God of de mens? Robo sapiens of homo sapiens? Maar is het echt een kwestie van scheppen of geschapen worden? Of kunnen wij ook op andere manieren over de relatie tussen mens en machine nadenken? Waarom laat de verbeeldingskracht het hier zo vaak afweten?

In weerwil van alle retoriek over technologische vernieuwing lijkt de discussie hierover toch altijd weer tot dezelfde herhaling van zetten te leiden. En wanneer ik hier over een herhaling van zetten spreek, dan ontkom ik er natuurlijk niet aan om die schaakwedstrijd van Kasparov tegen de schaakcomputer in herinnering te roepen. Dat gebeurde ook in de uitzending van Tegenlicht waarin weer te zien was hoe schaakgrootmeester Juri Kasparov in het jaar 1996 een schaakwedstrijd verloor van een schaakcomputer. Wereldkampioen Kasparov verkeerde toen op de toppen van zijn kunnen en daarom zegt dit voorbeeld veel over de enorme rekenkracht van computers, maar daarmee kan dit nog niet als bewijs gelden voor de bewering dat het menselijke bewustzijn door superintelligente machines vervangen of zelfs overtroffen zal worden. Net als andere virtuele spelvormen speelt het schaakspel zich namelijk af binnen een gesloten domein dat slechts tot op zekere hoogte geëxtrapoleerd kan worden naar het leven daarbuiten. In dit opzicht sta ik op een lijn met de informatie-ethicus Luciano Floridi die in een interview aan De Volkskrant (Zie het katern Wetenschap, 2-11-2017)  zegt: “Maar de doorbraken blijven binnen de context van zo’n spel. Het echte leven is echter geen setje afgesproken regels. Als we rondrijden, gebeurt dat niet op een schaakbord. Robots spelen niet vals, mensen wel.”

Dit neemt niet weg dat de futuroloog Kevin Kelly, de historicus Yuval Harari, de filosofen Elon Musk en Nick Bostron op basis van die technologische simulaties van specifieke vaardigheden als rekenen, navigeren, archiveren, opereren, etc.. concluderen dat er superintelligentie aankomt en dat we ons beeld van de mens moeten herzien. Kevin Kelly bedoelt dit overigens in optimistische zin, maar als hij vervolgens begint te vertellen over een holistisch systeem waarin mensen, natuur en technologieën organisch verbonden zijn, dan wordt zijn verhaal zo vaag en zweverig dat ik vrees dat er weinig televisiekijkers zijn die hem nog een beetje kunnen volgen.

In vergelijking met die optimistische geheimtaal van Kelly is het een verademing om te luisteren naar de klare taal waarmee de Israëlische historicus Yuval Harari zijn pessimistische boodschap over de toekomst van de mensheid verkondigt. Volgens Harari gaan de ontwikkelingen in de artificiële intelligentie zo snel dat er een tweedeling zal ontstaan tussen enerzijds een kleine groep van mensen die zich door de technologie laat “upgraden” en die een nieuwe elite zullen gaan vormen en anderzijds de grote meerderheid van mensen die nutteloos, reddeloos en verloren zullen achterblijven. Ook Harari blijkt zodanig in de ban te zijn geraakt van deze nieuwe technologische ontwikkeling dat hij letterlijk lijkt te geloven dat de toekomstige mensen geregeerd zullen door de apparaten die zij ooit zelf gemaakt hebben. Deze overdreven voorstelling van zaken is symptomatisch voor het verbeeldingstekort dat volgens José van Dijk altijd weer opspeelt wanneer het vraagstuk van de kunstmatige intelligentie ter discussie wordt gesteld.

De geschiedenis leert dat mensen dusdanig onder de indruk zijn van de dingen die zij zelf gemaakt hebben dat zij zich daarmee vereenzelvigen. Toen de filosoof Plato zich verwonderde over het marionettenspel dat in zijn tijd (crica 400 voor Christus) gespeeld werd, kwam hij op het idee dat God begrepen kan worden als een poppenspeler die ons op dezelfde met behulp van onzichtbare touwtjes in beweging brengt als de onzichtbare poppenspeler die achter het scherm de touwtjes van zijn poppen in handen heeft. Op een vergelijkbare manier kwam Sigmund Freud door de uitvinding van de stoommachine op het idee dat de mens gedreven wordt door driften die net als energiestromen gekanaliseerd worden. Na de stoommachine gaf de uitvinding van de elektriciteit aanleiding om te denken dat er in het levende lichaam een zenuwstelsel huist waarin boodschappen heen en weer worden gezonden worden. En toen later de computer werd uitgevonden, kwamen hersenwetenschappers en cognitieve psychologen tot de ingeving dat het menselijk brein en ons geheugen op dezelfde manier werken als de hardware en de software van een computer. Nieuwe technologische uitvindingen leiden dus tot nieuwe mensenkennis.

Precies dit laatste geeft te denken. Bildung begint vanuit het besef dat wij onszelf nooit direct, maar indirect leren kennen. Als het gaat om de ontwikkelingen in de artificiële intelligentie, dan kunnen wij die ontwikkelingen ook zien als een uitdaging om onszelf -via de omweg van de technologie- beter te leren kennen. Maar daarbij komt het er –zoals mijn dochter zegt- op aan om niet te overdrijven, want dan stagneert het denken. De mens kan wel tot op zeker hoogte als een machine begrepen worden, maar we zijn geen intelligente computers en we zullen dat ook nooit worden.

Mijns inziens zijn we pas in staat om te begrijpen wat nieuwe technologische ontwikkelingen voor ons zelfbegrip kunnen betekenen wanneer wij eerst radicaal afscheid nemen van het geloof dat wij samenvallen met de goden en machines die wij ooit zelf geschapen hebben en die vervolgens een eigen leven zijn gaan leiden. Dit geloof geeft voeding aan angstbeelden over levensgevaarlijke machines die wel aangezet, maar die niet meer uitgezet kunnen worden. Maar er is geen reden om bang te zijn voor technologische ontwikkelingen. Die kunnen inderdaad niet stopgezet worden, maar daarmee kunnen ze nog wel in een bepaalde richting gestuurd worden.

Het heeft geen zin om tegen technologie te vechten, want die is overal om ons heen. Waar wel tegen gevochten moet worden, is het oude kapitalistische systeem dat de technologie dienstbaar maakt aan commerciële belangen. Mens en machine, het on- en offline leven raken meer en meer met elkaar vermengd en we staan voor de opgave om ons daarop te bezinnen en ons daartoe te verhouden. De vraag is hoe die technologische ontwikkeling op een duurzame manier ingezet kan worden, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van nieuwe vormen van energiewinning en landbouw.  Ook is het vruchtbaar om te kijken hoe technologische ontwikkelingen bruikbaar kunnen worden gemaakt in de zorg, bijvoorbeeld als het gaat om de ontwikkeling van zorgrobots. Om nieuwe antwoorden te kunnen geven op de vraag hoe robo sapiens en homo sapiens in de toekomst kunnen samenleven, wordt veel van onze verbeeldingskracht gevergd. Hoe kan die verbeeldingskracht beter benut worden?

Precies op dit punt kan Bildung een cruciale rol spelen. Bildung is ontwikkeling in een voorbeeldige richting. Bildung betekent dat wij altijd op indirecte wijze tot zelfkennis komen. Hoe kunnen wij via de omweg van de artificiële intelligentie nieuwe aspecten van onszelf en de samenleving leren kennen?

Hier is het van belang om scepsis te beoefenen. Het gaat niet om de vraag of wij scheppen of dat wij geschapen worden. Nee, het gaat hier juist om een proces waarin schepper en geschapene met elkaar verwikkeld zijn geraakt. Daar moet vorm aan worden gegeven. Net zo min als wij de technologie naar onze hand kunnen zetten, kan de technologie ons leven bepalen. De vraag is hoe wij de ontwikkeling van de artificiële intelligentie in een humane richting kunnen sturen. Daarop  wil ik vanuit Bildung verder denken.

Verder denken vanuit Bildung: voorbeeldfiguren

Verder denken vanuit Bildung:

Het (voor)beeld als trigger van een educatieve activiteit

 

Vandaag (26-10-2017) bereid ik een college voor over het gebruik van voorbeelden in het onderwijs. Het college is bedoeld voor humanistiekstudenten die mogelijk in het onderwijs gaan werken. De thema’s waarover zij dan zullen lesgeven, zijn morele kwesties en levensbeschouwelijke en existentiële thema’s. Hoe krijg je je toehoorders zover dat ze daarover gaan nadenken en dat ze daarover met elkaar in gesprek gaan? Over deze vraag ga ik met deze aankomende docenten in gesprek.

Mijn suggestie is om op zoek te gaan naar goede voorbeelden, beelden en narratieve verbeeldingen waarmee je de interesse van je luisteraars kunt wekken. Probeer maar eens uit te leggen wat het betekent om wijs te zijn en een wijs oordeel te vellen. Wie denkt dan niet aan het bijbelse verhaal over koning Salomo die geconfronteerd wordt met twee vrouwen die vechten om een kind (kon.3:16-28). Deze vrouwen woonden in hetzelfde huis en zij waren rond dezelfde tijd moeder geworden. Toen een van de beide kinderen overleed, claimden beide vrouwen dat zij de moeder waren van het kind dat nog in leven was. Er was geen mogelijkheid om vast te stellen wie de echte moeder was en toen verscheen koning Salomo op het toneel. Hij moest zijn wijze oordeel vellen. Alle mensen die maar een beetje vertrouwd zijn met de bijbel, herinneren zich dat koning Salomo toen voorstelde om het kind in twee stukken te hakken zodat beide vrouwen hun gelijke deel zouden krijgen. Toen een van de vrouwen riep dat de andere vrouw het kind mocht houden, wist Salomo meteen wie de ware moeder was. Echte moeders laten hun kind niet in stukken snijden!

Op dezelfde manier voel je de noodzaak om het bijbelse verhaal over de barmhartige Samaritaan te vertellen (Lucas 10:25-37) wanneer je wilt uitleggen wat barmhartigheid betekent. De verteller van dit verhaal is Jezus. Hij vertelt dat een Joodse man in een rotsachtig gebied wordt overvallen wordt door rovers die hem beroven en halfdood slaan. De Joodse man ligt zwaargewond op de grond en kan zonder hulp van anderen onmogelijk overeind komen. Als er eerst een Joodse priester en later ook nog een Joodse tempelwerker langskomen, dan laten zij deze arme man liggen, omdat zij bang zijn dat ze anders ook door dit geweld getroffen zullen worden. Maar dan komt er een Samaritaan op een ezel aanrijden. Samaritanen worden volgens dit verhaal gehaat door de joden, dus de Joodse man is doodsbang wanneer de Samaritaan voor hem neerknielt.

Wat er dan gebeurt, had hij nooit kunnen zien aankomen. De Samaritaan ontfermt zich spontaan over de zwaargewonde man en hij brengt hem naar een herberg waar hij hem verder verzorgt. Zijn hulpvaardigheid werd niet door enig belang of berekening gemotiveerd. Hier zouden alle hulpverleners een voorbeeld aan kunnen nemen! Wat mij vooral trof, was dat dit verhaal laat zien dat er in tijden van nood banden tussen mensen kunnen ontstaan die ras, etniciteit, familie, etcetera. overstijgen.

Maar waar het mij nu om gaat, is dat je bij de bespreking van zulke ethische en existentiële kwesties gebruik moet maken van de verbeeldingskracht. Je kunt daarbij niet in abstracte begrippen blijven steken. En daarmee maak ik bezwaar aan tegen Spinoza die in zijn hoofdwerk De Ethica telkens in pejoratieve zin over de verbeelding schrijft. Hij noemt verbeelding een lage soort van kennis -kennis van de eerste soort- die berust op vage ervaringen, beperkte zintuiglijke voorstellingen en dwalingen. Volgens Spinoza is deze kennis ondergeschikt aan de kennis die wij van de algemene begrippen hebben. Natuurlijk mogen wij van Spinoza wel een verhaal vertellen om uit te leggen wat rechtvaardigheid, wijsheid, liefde of barmhartigheid, etc… betekent, maar als we eenmaal begrepen hebben wat de ware betekenis is van zo’n begrip, dan kunnen wij het voorbeeld missen. De hoogste soort van kennis –de derde soort van kennis- noemt Spinoza het intuitieve weten. Hij omschrijft deze derde soort van kennis aldus: “Deze kennis schrijdt voort van de adequate voorstelling van het werkelijke wezen van zekere attributen van God –lees: de werkelijkheid- tot het adequate kennis van het wezen van de dingen (Ethica, 1979, p. 105)”

Volgens Spinoza kan de verbeelding alleen voor illustratieve of didactische doeleinden gebruikt worden bij de ontwikkeling van kennis. De hoogste soort van kennis is mathematische kennis. Dat is goddelijke kennis die omwille van zichzelf ontwikkeld wordt. Deze goddelijke kennis is volgens Spinoza in wiskundige taal geschreven. Dit verklaart ook de enorme waardering die grote wiskundigen en natuurkundigen als Russell en Einstein voor Spinoza hadden. Maar ook de nazi’s –Zie Alfred Rosenberg- hadden een vreemde fascinatie voor Spinoza, maar wie dit zijspoor verder zou willen verkennen, raad ik aan om Yaloms roman “Het raadsel Spinoza” uit 2012 te lezen. Als u de roman al gelezen hebt, dan is deze tip niet aan u besteed of misschien bent u zo welwillend om mijn tip te lezen als een vriendelijke aanmaning om het boek nog eens te lezen.

Verhalen en beelden worden altijd vanuit een specifiek menselijk gezichtspunt ontwikkeld, maar de ware kennis van de werkelijkheid –kennis van de derde soort- wordt volgens Spinoza vanuit zichzelf, dat wil zeggen vanuit het licht van de eeuwigheid, ontwikkeld. Ware kennis is dus kennis die het alledaagse leefwereld overstijgt. Spinoza staat hiermee in een lange filosofische traditie die begint bij Pythagoras, Parmenides en Plato. Telkens wordt de zintuiglijke kennis, de verbeeldingskracht en het lichaam gewantrouwd en wordt er gezocht naar ideeën die het menselijke perspectief transcenderen.

Maar uit de verhalen over koning Salomo en de barmhartige Samaritaan blijkt juist dat wij verhalen en beelden niet kunnen missen wanneer wij willen begrijpen wat barmhartigheid of wijsheid betekenen. Het verhaal of het beeld heeft een eigen zeggingskracht die niet vervangen kan worden door abstracte begrippen. Deze verhalen mogen dus niet gezien worden als voorbeeld en of illustraties van iets dat daar bovenuit gaat en waaraan het verhaal ondergeschikt is. Met andere woorden: we hebben het verhalen of narratieve verbeeldingen nodig om te begrijpen wat er met barmhartigheid of rechtvaardigheid bedoeld wordt.

Maar het ene voorbeeld of verhaal heeft meer zeggingskracht dan het andere verhaal of voorbeeld. Hoe kun je de juiste voorbeelden of verhalen vinden? Ik noemde hierboven al de bijbel die een onuitputtelijke culturele hulpbron bevat waaruit wij kunnen putten, maar  hedendaagse mensen zullen gebruik maken van de talloze beelden die via sociale media verspreid worden. Wij leven in een beeldcultuur. Mijn voorstel aan studenten is om op zoek te gaan naar manieren om aan de hand van beelden, evocatieve gedichten of plaatjes gesprekken op gang te brengen. Het doel is dat wij verdiepend leren kijken.

Portretten

Mijn ode aan meneer Nieman (1930-2017)

 

Op mijn blog wil ik tussendoor portretten schrijven over mensen die een bijzondere betekenis in mijn leven spelen, omdat zij bijvoorbeeld studenten zijn die ik begeleid bij het schrijven van hun afstudeerscripties of omdat zij op een andere manier tot mijn verbeelding spreken. Deze eerste tekst gaat over de vader van mijn beste vriend Edwin Nieman die in de nacht van donderdag 6 juli 2017 is overleden. Ik sprak deze ode aan meneer Nieman uit bij zijn begrafenis op zaterdag 8 juli in Amsterdam.

 

Ik ken de familie Nieman al vanaf dat ik een jaar of 12 was. Ik speelde tafeltennis met Edwin en in mijn herinneringen zie ik ook Mariette op onze tafeltennisvereniging Vitac spelen. Uit die tijd stamt ook onze levenslange vriendschap met Arthur die samen met Edwin en ik een tafeltennisteam vormden. Eens in de vier weken reden Edwin, Arthur en ik samen met mevrouw Nieman naar een ander dorp of een andere stad om competitiewedstrijden tegen andere clubteams te spelen. Op die zaterdagen schitterde meneer Nieman overigens door afwezigheid en ook als ik bij de familie Nieman op bezoek kwam, sprak ik zelden met hem. Dit veranderde toen mevrouw Nieman na een lang ziekbed veel te jong overleed. Sindsdien zag ik meneer Nieman steeds vaker als ik bij Edwin op bezoek kwam. Dan rookte hij zijn sigaretten en dan praatten we gezellig over “de zakkenvullers in de politiek en de voetballerij”. Maar ook al hadden wij nu meer contact, toch bleef meneer Nieman een vreemde voor mij en toen ik zelf ouder werd, ben ik nooit op het idee gekomen om meneer Nieman bij zijn voornaam “Harm” te noemen. Ook als meneer Nieman nog tien of twintig jaar had doorgeleefd en ik zestig zou zijn en hij 97 of ik 70 en hij 107, dan zou ik hem nog steeds meneer Nieman noemen. Meneer Nieman was een markante man van een andere generatie en hij stond op grote afstand van ons. Ik heb mij soms afgevraagd of onze kinderen en eventuele kleinkinderen ook zo ver van ons zullen afstaan. Of hoort deze generatiekloof misschien ook tot het verleden?

Maar ook al bleef meneer Nieman ver van ons afstaan, toch kwamen er momenten waarop ik hem beter leerde kennen. Een van die momenten was toen wij op bezoek waren bij de schoonfamilie van Edwin in Zuid-Duitsland. Meneer Nieman begon toen problemen te krijgen met zijn mobiliteit en steeds wanneer wij ons opmaakten om met zijn allen een grote wandeling te gaan maken door die prachtige omgeving in Zuid-Duitsland, bleef hij in de tuin zitten om sigaretten te gaan roken. Dit was een doorn in het oog voor de schoonfamilie van Edwin en daar wilden zij wat aan doen. Bij ons volgende bezoek in Duitsland hadden zij een goede rolstoel voor meneer Nieman geregeld en nu leek het probleem van zijn immobiliteit opgelost. Maar nu moest meneer Nieman wel in die rolstoel gaan zitten! Dat laatste was makkelijker gezegd en gedacht dan gedaan, want al gauw bleek dat meneer Nieman er niet over peinsde om in die rolstoel gaan zitten! En hoezeer de schoonfamilie van Edwin ook bleef aandringen, meneer Nieman bleef onvermurwbaar. Ik weet nog dat dit best wel een punt was voor de schoonfamilie van Edwin en dat zij hem dit best wel een beetje kwalijk namen, maar ik vond het eigenlijk wel amusant. En zo leerde ik het karakter van meneer Nieman een beetje beter kennen. Op het eerste gezicht was hij heel gewoon. Zo las hij de krant die de meeste Nederlanders lezen, hij keek naar televisieprogramma’s waar alle mensen naar kijken, hij rookte sigaretten omdat zo veel mensen dat in die tijd normaal vonden, maar hij ging wel zijn eigen gang en hij liet zich door niemand vertellen wat hij moest doen.

De dingen die echt belangrijk voor meneer Nieman waren, regelde hij op zijn eigen manier. Zo vroeg ik hem in een van die lange autoritten naar Zuid-Duitsland hoe hij zijn vrouw had leren kennen. Ik zag dat hij mijn vraag goed verstaan had, maar hij gaf niet direct antwoord. We hadden echter volop de tijd, dus ik wachtte geduldig af. Uiteindelijk begon hij te vertellen dat hij lang geleden een advertentie had geplaatst in de Telegraaf en dat zijn latere vrouw hierop gereageerd had en dat ze zo met elkaar in contact waren gekomen. De reden waarom hij hierover nooit met anderen gesproken had, was dat dit in de woorden van meneer Nieman een schande was. “Maar, “ vroeg meneer Nieman, “wat had ik anders moeten doen om een goede vrouw te leren kennen? Moest ik dan een kroeg ingaan waar ik verder niets te zoeken had? Ik had zo mijn dagelijkse werk met mijn mannelijke collega’s en ik ontmoette daarbuiten geen andere mensen. Waar had ik een vrouw kunnen ontmoeten? Dus daarom besloot ik om die advertentie te plaatsen. Maar die advertentie was in die tijd een schande, dus daar zweeg ik over als het graf. “

Nu meneer Nieman overleden is, is het tijd om deze stilte te doorbreken. Achteraf moet gezegd worden dat meneer Nieman zich juist helemaal niet hoefde te schamen, maar dat hij juist trots op deze actie zou moeten zijn, want hiermee was hij zijn tijd ver vooruit. Nu is het de normaalste zaak van de wereld dat liefdesrelaties via de omweg van communicatiemedia als kranten en het internet tot stand komen, maar in de tijd van meneer Nieman was dit taboe. Dat meneer Nieman er op eigen houtje voor koos om dit taboe te doorbreken, vind ik best wel bijzonder. En wat ik ook bijzonder vind, is dat meneer Nieman graag alleen was. Natuurlijk miste hij zijn vrouw en zijn kinderen, want hij was een familiemens, maar toen hij nog gezond was, had hij niet veel van anderen nodig. Als ik goed naar meneer Nieman keek, dan besefte ik dat mensen niet perse eenzaam hoeven te zijn als zij vaak alleen zijn.

Dat meneer Nieman graag alleen was, betekent niet dat hij er geen moeite mee had dat zijn dochter Mariette in Italië ging wonen en dat zijn zoon Edwin naar Nieuw-Zeeland emigreerde. Overigens heeft Edwin altijd moeite gedaan om zijn vader zo ver te krijgen dat hij bij hem in Nieuw-Zeeland zou komen wonen, maar meneer Nieman voelde daar niks voor. Wel heeft meneer Nieman Edwin een keer opgezocht in Nieuw-Zeeland, maar toen klaagde hij tegen Edwin dat hij niet kon slapen door de geluidsoverlast die hij ervoer van de zee die ’s nachts aan het ruisen was. “Kun je die zee niet uitzetten?” vroeg hij dan aan Edwin. Toen mijn moeder meneer Nieman bij zijn terugkomst in Nederland vroeg hoe hij het had gehad in Nieuw-Zeeland, antwoordde hij dat het ver was. Met dit ene woord “ver” vatte hij samen hoe hij het allemaal ervaren had. Als het op beknoptheid en bondigheid aankomt, dan zal er niemand zijn die op dit punt aan meneer Nieman kan tippen! Zo beginnen mensen meestal oeverloos te vertellen als zij zo ver gereisd hebben, maar meneer Nieman volstond met dit ene woord “ver”.  De vraag is wat meneer Nieman hiermee wilde zeggen. Natuurlijk, Nieuw Zeeland is het verste punt op aarde waar wij naartoe kunnen reizen, maar zijn zoon Edwin overbrugt deze afstand meermalen per jaar, dus zo ver is het nu ook weer niet. Voor meneer Nieman is het echter wel ver en dat bedoelt hij volgens mij niet alleen in de letterlijke geografische zin van het woord, maar ik denk ook dat hij wilde zeggen dat Nieuw-Zeeland oneindig ver van hem afstaat en dat hij zich daar nooit thuis zou kunnen voelen. Waar voelde meneer Nieman zich dan wel thuis? In zijn huis op de Waterhoenlaan 17 in Vinkeveen. De laatste keer dat ik hem sprak, zei hij dat hij zo graag ’s morgens vroeg in zijn tuin gaat zitten om dan met zijn goede oren naar het zingen van de vogels te luisteren.

Meneer Nieman zei meestal wat hij op zijn hart had, maar wat hij dan zei, was niet altijd even netjes afgestemd op anderen. Het was een kunst om meneer Nieman te leren lezen. In zijn Amsterdamse gebrom hoorde ik altijd een ontwapende lach doorklinken. Laat ik tot slot een paar voorbeelden geven. Toen ik 1993 cum laude afstudeerde in de wijsbegeerte, mijn afstudeerscriptie in boekvorm gepubliceerd werd en ik even in de roes verkeerde dat de wereld “als een gewillige vrouw aan mijn voeten zou gaan liggen”, zei meneer Nieman tegen mij: “met al die doctorandussen van tegenwoordig kun je de grachten wel dempen.” Ik stond meteen met mijn beide benen op de grond! Altijd weer die grachten… Zo herinner ik mij dat ik ooit een lange klaagzang tegen hem hield over de eindeloze droefgeestigheid op kantoor en dat meneer Nieman toen plotseling tegen mij zei: “Als je zo praat, kun je beter meteen je hoed in de gracht gooien en eronder gaan staan.” U zult het misschien niet geloven, maar ik klaarde hier helemaal van op!

Op die manier verraste meneer Nieman ons vaak met zijn Amsterdamse plaagstoten. Hij zei gewoon wat hij op zijn hart had, maar wie zal daar ooit aanstoot aan hebben kunnen nemen? Je hoefde meneer Nieman maar een beetje te kennen om te weten dat het allemaal uit een goed hart kwam. En zo zal ik mij meneer Nieman altijd blijven herinneren.

Put hoop uit het onbehagen

Sinds de troonrede in september 2016 woedt er hier te lande een debat over de vraag waarom er zoveel  onbehagen in de samenleving is, terwijl de economie groeit als een tierelier en de werkloosheid afneemt. Kennelijk heerst het geloof dat het humeur van de bevolking rechtstreeks afhangt van het reilen en zeilen van de economie. Gelukkig wordt dit rotsvaste geloof aan het wankelen gebracht. Laten wij vooral hoop putten uit het onbehagen in de samenleving! Kennelijk vinden veel mensen immateriële waarden belangrijker dan de materiële waarden die door onze neoliberale regering op een voetstuk worden gezet. Daarom kunnen wij niet volstaan met een analyse van het onbehagen in de samenleving. Belangrijker is de vraag hoe dit onbehagen kan fungeren als een trigger om nieuwe oplossingen te bedenken voor de sociale en ecologische kwesties waarmee wij geconfronteerd worden.

Een van de belangrijkste oorzaken van het grote onbehagen in de samenleving is de ongelijkheid. Zo is de economische groei zeer ongelijk over de verschillende groepen in de samenleving verdeeld Als gevolg van de saneringen in het onderwijs en de zorg is de bestaanszekerheid van zorgafhankelijke mensen almaar verder uitgehold. Zie bijvoorbeeld de wachtrijen in de psychiatrische gezondheidszorg. Het zijn vooral de ouderen en de jongeren die te lijden hebben onder het asociale overheidsbeleid van onze neoliberale regeringen. Studenten hebben alle reden hebben om zich onzeker te voelen over hun toekomst, want als gevolg van de flexibilisering van de arbeidsmarkt wordt het steeds moeilijker om een vaste baan te krijgen en een toekomst op te bouwen. Naar aanleiding van de hoge jeugdwerkloosheidpercentages in Zuid-Europese landen wordt al gesproken over een verloren generatie, terwijl die jongeren nog maar net komen kijken!

Toch zijn het juist de jongeren die het tij kunnen keren. Zij zijn volwassen geworden in een wereld waarin zij met open ogen hebben kunnen zien dat het oude economische systeem van concurrentie en winstmaximalisatie rechtstreeks geleid heeft tot een economische crisis die ons in 2008 op de rand van de afgrond heeft gebracht. En als de wereldeconomie in dit tempo doordraait, dan stevenen we rechtstreeks af op een ecologische crisis die niet zonder reden als een zondvloed wordt aangeduid. Inderdaad, de samenleving verandert, maar de meeste politici, managers en beleidsmakers blijven geloven in oplossingsmodellen die geworteld zijn in de 19e en 20e eeuw.

Hoe kan de neoliberale markteconomie, die gebaseerd is op het najagen van particuliere belangen en concurrentie, vervangen worden door gemeenschapsvormen waarin het draait om eerlijk delen en samenwerking? Hoe kunnen wij de overstap maken van fossiele brandstoffen naar duurzame energiewinning? Waar liggen de obstakels en hoe kunnen die overwonnen worden?

Dit zijn de vragen die te denken geven. Hierbij kan het onderwijs een cruciale rol spelen. Daarvoor dient het onderwijs te veranderen van een socialisatie-instituut dat studenten voorbereidt op het functioneren op de arbeidsmarkt naar een oefenplaats waarin jongeren leren om zich te oriënteren op een toekomst die in vele opzichten ongewis is. Hoe kunnen wij leren omgaan met die onzekerheden? Geef begaafde studenten de tijd en de ruimte om hiermee te oefenen! Zie het onbehagen in de samenleving als een kans om tot vernieuwing te komen!