Beter niet willen dan het niets willen

Tweede column in het studentenblad Zindroom (Universiteit voor Humanistiek) 

 

In mijn eerste bijdrage als de huiscolumnist van Zindroom beloofde ik dat ik in iedere nieuwe column een maatregel zou voorstellen die doorgevoerd moet worden wanneer ik verlicht despoot van Nederland zou worden. Ik stelde dat er drie eisen zijn waaraan zo’n maatregel moet voldoen. Ten eerste moeten er goede, dat wil zeggen onweerlegbare, redenen zijn om die maatregel door te voeren, ten tweede moet die maatregel tegen het onderbuikgevoel in de samenleving indruisen en in de derde plaats dient die maatregel het algemene welzijn of het geluk van de meeste mensen te bevorderen. Die eerste eis van de onweerlegbaarheid is natuurlijk de moeilijkste, maar alleen op deze manier kan ik recht doen aan de erfenis van mijn voorganger Vincent Stolk.  In de geest van Vincent pleitte ik in mijn openingscolumn voor het verbod op automobiliteit en in dezelfde zuiverende geest zal ik mij rond de jaarwisseling hardmaken voor een vuurwerkverbod voor burgers. Als de gemeentes in de dorpen en de steden voortaan het monopolie krijgen op het afsteken van vuurwerk, dan zal de kans op letselschade miniem zijn. Om maar niet te spreken over de oorlogsvluchtelingen en huisdieren die ieder jaar het gevoel moeten hebben dat het in de dagen rond de jaarwisseling oorlog is in Nederland. Als ik het voor het zeggen had, dan zou er meteen een einde komen aan deze wantoestanden.

Maar laat ik niet te veel op de tijd en de zaken vooruitlopen. Eerst wil ik terugkomen op mijn uitnodiging aan de lezer(es) om steekhoudende argumenten voor een (inter)nationaal alcohol- en rookverbod naar voren te brengen. Op het eerste gezicht lijkt er veel voor dit verbod te zeggen, want er is geen weldenkend mens die kan ontkennen dat alcohol en nicotine slecht zijn voor de volksgezondheid. De reden waarom ik bij nader inzien toch niet met dit verbod op alcohol en nicotine kan instemmen, is niet dat ik zelf nog wel eens een sigaartje rook en een glas wijn drink. Want laten we alsjeblieft eerlijk zijn: mijn eigen persoontje is niet van belang wanneer ik schrijf over kwesties die alle mensen aangaan. Zo rijd ik bijvoorbeeld wekelijks in een auto, maar daarmee verlies ik natuurlijk niet het recht om voor een (inter) nationaal verbod op automobliteit te pleiten.

Vreemd genoeg lachte mijn collega Anja Michielse mij vierkant uit toen ik dit pas tegen haar zei, maar ik vind echt dat mijn punt hout snijdt. Als het om zaken gaat die een algemeen belang hebben, dan geldt niet de spelregel: “what you practice is what you preach”. Dus hoewel ik in deze columns schrijf over zaken die mij wel degelijk persoonlijk raken, draait het bij de afweging en toetsing van mijn argumenten niet om persoonlijke waarachtigheid, maar om normatieve juistheid.  Deze discussie speelt zich dus op een ander ontologisch niveau af. Zo laat Habermas zien dat de aanspraak op normatieve juistheid uiteindelijk niet binnen het persoonlijke domein, maar in het sociale domein getoetst moet worden. Wanneer ik dus aanspraak maak op de normatieve juistheid van de maatregelen om  auto’s en vuurwerk te verbieden, dan praat ik niet in mijzelf of met mijzelf, maar dan anticipeer ik op de instemming van alle mensen. Het taalspel dat hier gespeeld wordt, wil niet als een privétaal, maar als een publieke taal begrepen worden. Met andere woorden: als jij straks instemt met de nieuwe maatregel die ik in deze column naar voren breng, dan doe je dat niet omdat je mij aardig vindt, maar omdat je mijn argumentatie op zichzelf overtuigend vindt. Natuurlijk mag Anja aan mij vragen of ik er in ieder geval naar wil streven om congruent te zijn –“Zeg wat je denkt en doe wat je zegt!”-, maar dat is een esthetische kwestie waarover we het nooit eens zullen worden. Over de maatregen die ik in deze columns voorstel, moeten wij het echter wel unaniem eens kunnen worden. En het zijn geen sentimenten, maar argumenten die hierin de doorslag moeten geven.

De vraag is daarom hoe wij deze discussie zodanig kunnen voeren dat de niet dwingende dwang van het beste argument doorslaggevend zal zijn. De ware reden waarom ik bijvoorbeeld pleit tegen het verbod op alcohol en nicotine, is dat lichamelijke gezondheid niet het enige is waar het in de levensloop om draait. Als we erkennen dat er ook zoiets als een ziel, een sfeer en een innerlijk leven is die gevoed moeten worden, dan blijken de meeste mensen het niet zonder alcohol of nicotine te kunnen stellen. Zo zou het inhumaan zijn om psychiatrisch patiënten een rookverbod op te leggen. Sowieso kunnen de meeste mensen niet zonder drugs (alcohol, nicotine, koffie, etcetra) leven en de geschiedenis leert dat drooglegging averechts werkt. Uiteindelijk blijkt het vooral de georganiseerde misdaad te zijn die daarvan profiteert.

Wat gif is voor het lichaam, kan voedsel voor de geest zijn. En zijn het niet in de eerste plaats de schooldirecties, leerkrachten en opvoeders die deze levensles ter harte moeten nemen? In plaats van hun leerlingen te verbieden om op feestjes alcohol te drinken en op schoolpleinen te roken, zouden zij met leerlingen in gesprek moeten gaan over de vraag hoe je op de juiste wijze met deze  genotsmiddelen om kunt leren gaan. Wij worden gedreven door lusten en verlangens en de vraag is hoe wij ons hiertoe moeten verhouden. En hiermee kom ik bij de grote kwestie die in deze editie van Zindroom geadresseerd wordt. Wat valt er vanuit het perspectief van de verlichte despoot te zeggen over het centrale thema van Zindroom. Het gaat hier om het grootste cliché van deze tijd: “Je bent jong en je wilt wat!”

Wie deze spreuk nog nooit gehoord heeft, leeft in een andere wereld, of beter gezegd, in een andere tijd of in een andere plek op deze wereld. Zie bijvoorbeeld de jonge mensen die in de arme regio’s van onze wereld leven. Zij moeten van kinds af aan werken om in het levensonderhoud van hun  families te voorzien en voor hen zal de oproep “je bent jong en je wilt wat” geen betekenis hebben. En hoewel het voor ons lijkt alsof deze imperatief van alle tijden is, blijkt die pas in de jaren 80 voor het eerst door radio-omroep Veronica gebruikt te worden als een slogan om jongeren aan te trekken. Radio-omroep Veronica wist als geen ander stem te geven aan een levensgevoel dat vanaf de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw steeds wijder verbreid raakte onder “de verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd”. Met de enorme welvaartsgroei in de jaren 60 en 70 kwamen er nieuwe mogelijkheden voor jongeren. De romans “Turk Fruit” en “Ik Jan Cremer” gaven uitdrukking aan dit nieuwe levensgevoel. Steeds meer jongeren raakten in de ban van het grenzeloze verlangen naar vrijheid. Later schreef A.F.Th. van der Heijden over het “leven in de breedte” en nog later kwam de term YOLO in zwang. “You only live once”: het komt het erop aan om zoveel mogelijk uit het leven te halen. Mijn grote levenslustige vriend, die altijd meerdere liefdesrelaties tegelijk had, vond dat hij hier recht op had en dat hij dit allemaal prima kon bolwerken, omdat hij naar eigen zeggen een opvatting van tijd had die hierbij paste. Tegen zijn vriendinnen die hem alleen voor zichzelf wilden hebben, zei mijn grote vriend: “seriële monogamie is passend voor mensen die een lineaire opvatting van tijd hebben, maar door mijn ervaring van gelijktijdigheid kan ik meerdere liefdeslevens tegelijk hebben.” Net als zijn vriendinnen vond ik dat mijn grote vriend kletspraat uitkraamde. Hij begreep niet wat hij echt wilde met de liefde. De vraag waar het eigenlijk om gaat, is niet wat je allemaal wilt, maar of het goed is wat je wilt. Is het überhaupt mogelijk om niet te willen?

Volgens Nietzsche is dit onmogelijk.  Zolang de mens leeft, zal hij of zij volgens Nietzsche door de wil tot macht gedreven worden. Zelfs de wil om dood te gaan, moet als een duidelijke wilsuiting begrepen. Zoals de Boeddha al leerde, kan de doodswens of zelfmoord geen verlossing bieden uit de eindeloze cyclus van het willen en het lijden. De wil tot macht is dus allesoverheersend in het leven. Zo schrijft Nietzsche: “Lieber noch will der Mensch das Nichts wollen als nicht wollen.“

Maar als het waar is dat mensen liever willen dan niet willen, dan impliceert dit nog niet dat dit goed is. Wie kijkt naar de ecologische schade en de psycho- en sociale pathologieën die het gevolg zijn van onze drang om steeds meer te willen, zal doordrongen raken van het besef dat het vaak beter is om juist niet te willen dan te willen. Dit is een boodschap die tegen het onderbuikgevoel in de samenleving indruist. Politieke leiders weten dat zij hun kiezers moeten beloven dat zij voor meer werkgelegenheid en economische groei zullen gaan zorgen. Er is geen politicus die het aandurft om tegen het heersende activisme de strijd aan te binden. Maar terwijl veel werknemers ziek thuis zitten, met burn-out klachten rondlopen of pilletjes nodig hebben om het razende werk- levenstempo bij te kunnen benen, blijft die trein maar voortdenderen. Overal horen wij de oproep om meer te presteren en beter te participeren.

Zelfs Karl Marx, die als een van de grootste critici van het kapitalisme geschiedenis heeft geschreven, gelooft heilig dat de mens zich moet verwerkelijken in de arbeid. Ook voor hem vormen actie en arbeid de natuurlijke drijfveren die de mens en de samenleving vooruit drijven. Van Marx komt de gruwelijkste uitspraak die ooit in de geschiedenis van de filosofie gedaan is: “filosofen hebben altijd geprobeerd om de wereld te interpreteren, maar nu komt het erop aan om de wereld te veranderen.” Nu wij kunnen zien dat die technocratische veranderingsdrift tegen psychische, sociale en ecologische grenzen aanloopt, wordt het tijd om tot een herwaardering van deze waarden te komen. Hoe kunnen wij een nieuwe balans vinden tussen de vita activa en de vita contemplativa? Tegenover de oproep “Je bent jong en je wilt wat!” staat de ascese. Ik pleit voor een actieve beoefening van ascetische levensstijlen  en daarvoor kunnen wij te rade gaan bij tal van aansprekende voorbeeldfiguren.

Eén zo’n voorbeeldfiguur is zelfs heel dicht in de buurt van het huishouden van Karl Marx te vinden. Zo herinner ik mij zijn rebelse schoonzoon Paul Lafarque die in het jaar 1883 pleitbezorger werd van het recht op luiheid. Deze militante oproep is omwille van het contrast met het activisme van zijn schoonvader inspirerend, maar ik moet er nu wel voor waarschuwen om contemplatie en ascese niet als een vorm van quiëtisme, lethargie of luiheid te diskwalificeren. Ascese is juist een actieve oefening om niet te willen. Het vergt vaak aanzienlijk meer moeite om niet te willen dan om te willen. Denk bijvoorbeeld aan de arts die er voor kiest om niet verder te gaan met het behandelen van een patiënt die in een uitzichtloze situatie verkeert of de politie-agent die er voor kiest om bij geweldsituaties de-escalerend op te treden. En hoezeer zou de sfeer op de werkvloer verbeterd worden wanneer goede praktijken van niets doen extra beloond –bijvoorbeeld met bonussen- zouden worden?

Als ik verlicht despoot van Nederland zou worden, dan zou ik er dus naar streven om een nieuwe balans tussen de vita contemplativa en de vita activa te vinden. En dan begint het ermee dat wij het niets doen positief leren waarderen. Het mooiste liedjes dat ooit in de geschiedenis gezongen is, blijft voor mij nog altijd Sitting on the dock of the bay van Otis Redding. En samen met mij zijn er miljoenen mensen die door dit lied geraakt worden. Wat bij zo veel mensen resoneert, is het verlangen naar rust dat hierin bezongen wordt.

Tegenover Nietzsche die stelt dat wij altijd liever willen dan niet willen, stel ik dat er tal van situaties zijn waarin het juist beter is om niet te willen dan om te willen. Om het niet willen positief te leren waarderen, moet je dus tegen de heersende tijdgeest in durven gaan. En hiermee kom ik bij de concrete maatregel die omwille van de herwaardering van de verhouding tussen de vita contemplativa en de vita activa doorgevoerd moet worden. Laten wij ermee beginnen om de rustdag in ere te herstellen. Er moet tenminste een dag in de week zijn waarop er niet gewerkt wordt. En hoewel ik niks met het Christendom heb, stel ik voor om daarvoor de zondag uit te kiezen, want daaraan zijn we gewend geraakt. Als die rustdag gegarandeerd is en gerespecteerd wordt, dan kunnen we andere maatregelen voorstellen, maar hier begint het allemaal mee. Er moet dus meer zondagsrust in ons leven komen! Studenten aan de Universiteit voor Humanistiek lijken dit uitstekend te begrijpen wanneer zij op mooie zonnige dagen in de binnentuin gaan liggen om met elkaar over het leven te filosoferen…

Tot slot wil ik benadrukken dat er aan mijn voorstel voor de invoering van de zondagsrust geen christelijke, maar humanistische overwegingen ten grondslag liggen. Dus wanneer mijn christelijke ex-collega Vincent Stolk zal zeggen “dat het goed is”, dan weet ik niet of ik hier blij mee mag zijn…