Beter niet willen dan het niets willen

Tweede column in het studentenblad Zindroom (Universiteit voor Humanistiek) 

 

In mijn eerste bijdrage als de huiscolumnist van Zindroom beloofde ik dat ik in iedere nieuwe column een maatregel zou voorstellen die doorgevoerd moet worden wanneer ik verlicht despoot van Nederland zou worden. Ik stelde dat er drie eisen zijn waaraan zo’n maatregel moet voldoen. Ten eerste moeten er goede, dat wil zeggen onweerlegbare, redenen zijn om die maatregel door te voeren, ten tweede moet die maatregel tegen het onderbuikgevoel in de samenleving indruisen en in de derde plaats dient die maatregel het algemene welzijn of het geluk van de meeste mensen te bevorderen. Die eerste eis van de onweerlegbaarheid is natuurlijk de moeilijkste, maar alleen op deze manier kan ik recht doen aan de erfenis van mijn voorganger Vincent Stolk.  In de geest van Vincent pleitte ik in mijn openingscolumn voor het verbod op automobiliteit en in dezelfde zuiverende geest zal ik mij rond de jaarwisseling hardmaken voor een vuurwerkverbod voor burgers. Als de gemeentes in de dorpen en de steden voortaan het monopolie krijgen op het afsteken van vuurwerk, dan zal de kans op letselschade miniem zijn. Om maar niet te spreken over de oorlogsvluchtelingen en huisdieren die ieder jaar het gevoel moeten hebben dat het in de dagen rond de jaarwisseling oorlog is in Nederland. Als ik het voor het zeggen had, dan zou er meteen een einde komen aan deze wantoestanden.

Maar laat ik niet te veel op de tijd en de zaken vooruitlopen. Eerst wil ik terugkomen op mijn uitnodiging aan de lezer(es) om steekhoudende argumenten voor een (inter)nationaal alcohol- en rookverbod naar voren te brengen. Op het eerste gezicht lijkt er veel voor dit verbod te zeggen, want er is geen weldenkend mens die kan ontkennen dat alcohol en nicotine slecht zijn voor de volksgezondheid. De reden waarom ik bij nader inzien toch niet met dit verbod op alcohol en nicotine kan instemmen, is niet dat ik zelf nog wel eens een sigaartje rook en een glas wijn drink. Want laten we alsjeblieft eerlijk zijn: mijn eigen persoontje is niet van belang wanneer ik schrijf over kwesties die alle mensen aangaan. Zo rijd ik bijvoorbeeld wekelijks in een auto, maar daarmee verlies ik natuurlijk niet het recht om voor een (inter) nationaal verbod op automobliteit te pleiten.

Vreemd genoeg lachte mijn collega Anja Michielse mij vierkant uit toen ik dit pas tegen haar zei, maar ik vind echt dat mijn punt hout snijdt. Als het om zaken gaat die een algemeen belang hebben, dan geldt niet de spelregel: “what you practice is what you preach”. Dus hoewel ik in deze columns schrijf over zaken die mij wel degelijk persoonlijk raken, draait het bij de afweging en toetsing van mijn argumenten niet om persoonlijke waarachtigheid, maar om normatieve juistheid.  Deze discussie speelt zich dus op een ander ontologisch niveau af. Zo laat Habermas zien dat de aanspraak op normatieve juistheid uiteindelijk niet binnen het persoonlijke domein, maar in het sociale domein getoetst moet worden. Wanneer ik dus aanspraak maak op de normatieve juistheid van de maatregelen om  auto’s en vuurwerk te verbieden, dan praat ik niet in mijzelf of met mijzelf, maar dan anticipeer ik op de instemming van alle mensen. Het taalspel dat hier gespeeld wordt, wil niet als een privétaal, maar als een publieke taal begrepen worden. Met andere woorden: als jij straks instemt met de nieuwe maatregel die ik in deze column naar voren breng, dan doe je dat niet omdat je mij aardig vindt, maar omdat je mijn argumentatie op zichzelf overtuigend vindt. Natuurlijk mag Anja aan mij vragen of ik er in ieder geval naar wil streven om congruent te zijn –“Zeg wat je denkt en doe wat je zegt!”-, maar dat is een esthetische kwestie waarover we het nooit eens zullen worden. Over de maatregen die ik in deze columns voorstel, moeten wij het echter wel unaniem eens kunnen worden. En het zijn geen sentimenten, maar argumenten die hierin de doorslag moeten geven.

De vraag is daarom hoe wij deze discussie zodanig kunnen voeren dat de niet dwingende dwang van het beste argument doorslaggevend zal zijn. De ware reden waarom ik bijvoorbeeld pleit tegen het verbod op alcohol en nicotine, is dat lichamelijke gezondheid niet het enige is waar het in de levensloop om draait. Als we erkennen dat er ook zoiets als een ziel, een sfeer en een innerlijk leven is die gevoed moeten worden, dan blijken de meeste mensen het niet zonder alcohol of nicotine te kunnen stellen. Zo zou het inhumaan zijn om psychiatrisch patiënten een rookverbod op te leggen. Sowieso kunnen de meeste mensen niet zonder drugs (alcohol, nicotine, koffie, etcetra) leven en de geschiedenis leert dat drooglegging averechts werkt. Uiteindelijk blijkt het vooral de georganiseerde misdaad te zijn die daarvan profiteert.

Wat gif is voor het lichaam, kan voedsel voor de geest zijn. En zijn het niet in de eerste plaats de schooldirecties, leerkrachten en opvoeders die deze levensles ter harte moeten nemen? In plaats van hun leerlingen te verbieden om op feestjes alcohol te drinken en op schoolpleinen te roken, zouden zij met leerlingen in gesprek moeten gaan over de vraag hoe je op de juiste wijze met deze  genotsmiddelen om kunt leren gaan. Wij worden gedreven door lusten en verlangens en de vraag is hoe wij ons hiertoe moeten verhouden. En hiermee kom ik bij de grote kwestie die in deze editie van Zindroom geadresseerd wordt. Wat valt er vanuit het perspectief van de verlichte despoot te zeggen over het centrale thema van Zindroom. Het gaat hier om het grootste cliché van deze tijd: “Je bent jong en je wilt wat!”

Wie deze spreuk nog nooit gehoord heeft, leeft in een andere wereld, of beter gezegd, in een andere tijd of in een andere plek op deze wereld. Zie bijvoorbeeld de jonge mensen die in de arme regio’s van onze wereld leven. Zij moeten van kinds af aan werken om in het levensonderhoud van hun  families te voorzien en voor hen zal de oproep “je bent jong en je wilt wat” geen betekenis hebben. En hoewel het voor ons lijkt alsof deze imperatief van alle tijden is, blijkt die pas in de jaren 80 voor het eerst door radio-omroep Veronica gebruikt te worden als een slogan om jongeren aan te trekken. Radio-omroep Veronica wist als geen ander stem te geven aan een levensgevoel dat vanaf de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw steeds wijder verbreid raakte onder “de verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd”. Met de enorme welvaartsgroei in de jaren 60 en 70 kwamen er nieuwe mogelijkheden voor jongeren. De romans “Turk Fruit” en “Ik Jan Cremer” gaven uitdrukking aan dit nieuwe levensgevoel. Steeds meer jongeren raakten in de ban van het grenzeloze verlangen naar vrijheid. Later schreef A.F.Th. van der Heijden over het “leven in de breedte” en nog later kwam de term YOLO in zwang. “You only live once”: het komt het erop aan om zoveel mogelijk uit het leven te halen. Mijn grote levenslustige vriend, die altijd meerdere liefdesrelaties tegelijk had, vond dat hij hier recht op had en dat hij dit allemaal prima kon bolwerken, omdat hij naar eigen zeggen een opvatting van tijd had die hierbij paste. Tegen zijn vriendinnen die hem alleen voor zichzelf wilden hebben, zei mijn grote vriend: “seriële monogamie is passend voor mensen die een lineaire opvatting van tijd hebben, maar door mijn ervaring van gelijktijdigheid kan ik meerdere liefdeslevens tegelijk hebben.” Net als zijn vriendinnen vond ik dat mijn grote vriend kletspraat uitkraamde. Hij begreep niet wat hij echt wilde met de liefde. De vraag waar het eigenlijk om gaat, is niet wat je allemaal wilt, maar of het goed is wat je wilt. Is het überhaupt mogelijk om niet te willen?

Volgens Nietzsche is dit onmogelijk.  Zolang de mens leeft, zal hij of zij volgens Nietzsche door de wil tot macht gedreven worden. Zelfs de wil om dood te gaan, moet als een duidelijke wilsuiting begrepen. Zoals de Boeddha al leerde, kan de doodswens of zelfmoord geen verlossing bieden uit de eindeloze cyclus van het willen en het lijden. De wil tot macht is dus allesoverheersend in het leven. Zo schrijft Nietzsche: “Lieber noch will der Mensch das Nichts wollen als nicht wollen.“

Maar als het waar is dat mensen liever willen dan niet willen, dan impliceert dit nog niet dat dit goed is. Wie kijkt naar de ecologische schade en de psycho- en sociale pathologieën die het gevolg zijn van onze drang om steeds meer te willen, zal doordrongen raken van het besef dat het vaak beter is om juist niet te willen dan te willen. Dit is een boodschap die tegen het onderbuikgevoel in de samenleving indruist. Politieke leiders weten dat zij hun kiezers moeten beloven dat zij voor meer werkgelegenheid en economische groei zullen gaan zorgen. Er is geen politicus die het aandurft om tegen het heersende activisme de strijd aan te binden. Maar terwijl veel werknemers ziek thuis zitten, met burn-out klachten rondlopen of pilletjes nodig hebben om het razende werk- levenstempo bij te kunnen benen, blijft die trein maar voortdenderen. Overal horen wij de oproep om meer te presteren en beter te participeren.

Zelfs Karl Marx, die als een van de grootste critici van het kapitalisme geschiedenis heeft geschreven, gelooft heilig dat de mens zich moet verwerkelijken in de arbeid. Ook voor hem vormen actie en arbeid de natuurlijke drijfveren die de mens en de samenleving vooruit drijven. Van Marx komt de gruwelijkste uitspraak die ooit in de geschiedenis van de filosofie gedaan is: “filosofen hebben altijd geprobeerd om de wereld te interpreteren, maar nu komt het erop aan om de wereld te veranderen.” Nu wij kunnen zien dat die technocratische veranderingsdrift tegen psychische, sociale en ecologische grenzen aanloopt, wordt het tijd om tot een herwaardering van deze waarden te komen. Hoe kunnen wij een nieuwe balans vinden tussen de vita activa en de vita contemplativa? Tegenover de oproep “Je bent jong en je wilt wat!” staat de ascese. Ik pleit voor een actieve beoefening van ascetische levensstijlen  en daarvoor kunnen wij te rade gaan bij tal van aansprekende voorbeeldfiguren.

Eén zo’n voorbeeldfiguur is zelfs heel dicht in de buurt van het huishouden van Karl Marx te vinden. Zo herinner ik mij zijn rebelse schoonzoon Paul Lafarque die in het jaar 1883 pleitbezorger werd van het recht op luiheid. Deze militante oproep is omwille van het contrast met het activisme van zijn schoonvader inspirerend, maar ik moet er nu wel voor waarschuwen om contemplatie en ascese niet als een vorm van quiëtisme, lethargie of luiheid te diskwalificeren. Ascese is juist een actieve oefening om niet te willen. Het vergt vaak aanzienlijk meer moeite om niet te willen dan om te willen. Denk bijvoorbeeld aan de arts die er voor kiest om niet verder te gaan met het behandelen van een patiënt die in een uitzichtloze situatie verkeert of de politie-agent die er voor kiest om bij geweldsituaties de-escalerend op te treden. En hoezeer zou de sfeer op de werkvloer verbeterd worden wanneer goede praktijken van niets doen extra beloond –bijvoorbeeld met bonussen- zouden worden?

Als ik verlicht despoot van Nederland zou worden, dan zou ik er dus naar streven om een nieuwe balans tussen de vita contemplativa en de vita activa te vinden. En dan begint het ermee dat wij het niets doen positief leren waarderen. Het mooiste liedjes dat ooit in de geschiedenis gezongen is, blijft voor mij nog altijd Sitting on the dock of the bay van Otis Redding. En samen met mij zijn er miljoenen mensen die door dit lied geraakt worden. Wat bij zo veel mensen resoneert, is het verlangen naar rust dat hierin bezongen wordt.

Tegenover Nietzsche die stelt dat wij altijd liever willen dan niet willen, stel ik dat er tal van situaties zijn waarin het juist beter is om niet te willen dan om te willen. Om het niet willen positief te leren waarderen, moet je dus tegen de heersende tijdgeest in durven gaan. En hiermee kom ik bij de concrete maatregel die omwille van de herwaardering van de verhouding tussen de vita contemplativa en de vita activa doorgevoerd moet worden. Laten wij ermee beginnen om de rustdag in ere te herstellen. Er moet tenminste een dag in de week zijn waarop er niet gewerkt wordt. En hoewel ik niks met het Christendom heb, stel ik voor om daarvoor de zondag uit te kiezen, want daaraan zijn we gewend geraakt. Als die rustdag gegarandeerd is en gerespecteerd wordt, dan kunnen we andere maatregelen voorstellen, maar hier begint het allemaal mee. Er moet dus meer zondagsrust in ons leven komen! Studenten aan de Universiteit voor Humanistiek lijken dit uitstekend te begrijpen wanneer zij op mooie zonnige dagen in de binnentuin gaan liggen om met elkaar over het leven te filosoferen…

Tot slot wil ik benadrukken dat er aan mijn voorstel voor de invoering van de zondagsrust geen christelijke, maar humanistische overwegingen ten grondslag liggen. Dus wanneer mijn christelijke ex-collega Vincent Stolk zal zeggen “dat het goed is”, dan weet ik niet of ik hier blij mee mag zijn…

Vanuit Bildung verder denken

Een idee voor een symposium over Bildung

Binnen mijn sectie educatie is er geld en ruimte om een symposia te organiseren en die ruimte is in het verleden goed benut. Zo hebben mijn leidinggevende Wiel Veugelers en mijn collega Isolde de Groot symposia georganiseerd over burgerschapseducatie en de vrijheid van onderwijs. Het was de bedoeling om dit plan verder uit te bouwen naar de toekomst. Eens in de twee of drie maanden zou dan op de UvH een symposium over burgerschapsvorming georganiseerd worden. Dat was een goed voornemen. Zo zag ik dat deze symposia succesvol waren, want de opkomst was telkens goed en de lezingen en discussies waren geanimeerd. Maar toch is het nu al weer ruim een jaar geleden dat er voor het laatst  een symposium is georganiseerd.  Het mag niet zo zijn dat dit vuur langzaam als een nachtkaarsje uitdooft en daarom reageerden Wiel en Isolde enthousiast toen ik met het voorstel kwam om een symposium over Bildung en educatie te organiseren. Dus laten we dat nu echt gaan doen! Ik denk dat we de eerste stap in die richting gezet hebben toen Robert van Boesschoten, Daan de Jager, Fernando Suarez en ikzelf afgelopen donderdagmiddag (11-1-2018) bij elkaar kwamen om de eerste plannen voor een symposium te bespreken.

De eerste vraag is of het symposium perse over Bildung moet gaan. “Waarom noem je het niet gewoon vorming?” vroeg Fernando. De reden waarom ik toch wil vasthouden aan het begrip “Bildung” is dat het hier om een kernbegrip in de humanistische traditie gaat. Vanuit het begrip “Bildung” kunnen we direct een link leggen naar het debat dat hierover gaande is binnen het hoger beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs. Ook kwam Fernando met het voorstel om een beroemde spreker uit het buitenland uit te nodigen, zoals Susan Neiman, Nida Rumelin of Marc Rosche. Daar is geld voor, dus waarom niet? Ik dacht nog aan Peter Sloterdijk, maar ik heb hem een paar keer live zien optreden en ik vond hem in zijn performance erg tegenvallen. Hij is vooral een groot schrijver, maar zijn optredens zijn best wel saai. Ook blijkt hij als spreker onberekenbaar te zijn. Die andere grote Duitser -Nida Rumelin- blijkt niet vrij te zijn van narcistische ‘bijverschijnselen’. Dus als we het helemaal rondom deze helden laten draaien, dan moeten we de nodige risico’s voor lief nemen. Op zichzelf vind ik het een goed idee om een beroemdheid uit het binnen- of buitenland uit te nodigen, maar Daan stelde terecht voor dat wij eerst moeten nadenken over de vraag die wij in dit symposium willen adresseren.

De vraag die mij bezighoud, is hoeveel ruimte er binnen het onderwijs is of moet zijn voor Bildung. Daarmee haak ik in op de oproep die voormalig onderwijsminister Jet Bussemaker in het voorjaar van 2015 deed om Bildung tot speerpunt te maken van het onderwijs. Die oproep klonk mij natuurlijk als muziek in de oren, maar de vraag is welke vormen van onderwijs geschikt zijn om Bildung te promoten. En welke vorm van onderwijs bedoelde Bussemaker nu eigenlijk? Moeten wij aan het wetenschappelijke onderwijs denken? En moeten wij ons uitsluitend richten op de UvH? Dat lijkt vanzelfsprekend, want direct na de oproep van Bussemaker stond het begrip “Bildung” al meteen bovenaan de website van de UvH. Hoewel het begrip “Bildung” twee jaar later van de website teksten geschrapt is en uit het strategisch plan verwijderd is, betekent dit volgens mij niet dat wij op de UvH niet aan Bildung willen doen. Integendeel! Daan, Robert, Fernando en ik willen op de UvH een symposium over Bildung organiseren. In bepaalde opzichten spelen op onze kleine universiteit dezelfde vragen als op andere universiteiten.

Op onze universiteit zie ik dezelfde spanning tussen het streven naar academische output en bruikbare methodieken voor de beroepsuitoefening en het ideaal van levenslang leren. Precies dit laatste ideaal blijkt richtinggevend te voor onze studenten, althans zo blijkt uit hun prachtige speeches die ik beluisterd heb bij de feestelijke buluitreikingen. Niet alleen op de UvH, maar in iedere onderwijsinstelling speelt de spanning tussen levenslang leren (persoonlijke ontwikkeling, levenslang leren of Bildung) en de opleiding voor een beroep (beroepscholing of Ausbildung). Dit neemt niet weg dat het voor veel mensen vanzelfsprekend is dat scholing uitsluitend een economisch nut dient. Ik moet nog wel eens terugdenken aan alle honende opmerkingen die ik vroeger moest aanhoren wanneer ik tegen de mensen in mijn omgeving vertelde dat ik filosofie studeerde. Mijn neef vroeg mij hoe hoog mijn uitkering zou worden en de man die mij een lift gaf, zei dat hij mij zou omscholen.  Die chauffeur was actief te zijn in de informatietechnologie en hij bleek zijn brood te verdienen met het omscholen van studenten die geen nuttige opleiding hadden gevolgd.  Wijsbegeerte wordt vaak genoemd als een studie die niet nuttig is, omdat je er niet snel een baan mee krijgt. Toen ik dit vertelde aan mijn filosofiedocent Cornelis Verhoeven, reageerde hij gevat. Zo vroeg hij mij: “waarom antwoordde je niet meteen: Ik ga jou scholen!”

Toen ik mij tijdens een wachtgeldregeling bij een arbeidsbureau moest melden, kreeg ik van de desbetreffende ambtenaar te horen dat mijn mastertitels in de filosofie en de humanistiek niks waard waren, omdat ik “onbemiddelbaar was”. Wanneer ik toen gezegd zou hebben dat ik mij wel persoonlijk ontwikkeld heb, dan zou die man onbedaarlijk gelachen hebben. So it goes.

Toch weten alle echte pedagogen dat er in iedere onderwijsinstelling een relatie moet worden gelegd tussen beroepskwalificatie (Ausbildung) en persoonlijke vorming (Bildung). Om een lang verhaal kort te maken: mijn voorstel is om die relatie tussen Bildung en Ausbildung als vraagstelling te kiezen voor dit symposium.  Hoe kunnen wij dit nu concreter uitwerken?Een opmerking van Robert over Bildung op het HBO trof mij. Als ik mij niet vergis, zei Robert dat er in het HBO veel aandacht is voor algemende professionele vorming, terwijl er op de universiteiten steeds sterker ingezoomd wordt op academische vaardigheden die op alle mogelijke manieren toegepast kunnen worden in beroepsvelden. Dus de universiteit lijkt steeds dichter aan te willen schurken bij de arbeidsmarkt (Ausbildung) en op het HBO wordt juist wat meer afstand genomen tot de arbeidsmarkt. Niet meteen: U verzoekt en wij draaien.

Versta mij goed: het gaat mij er niet om Bildung heilig te verklaren en Ausbildung in een verdoemhoekje te plaatsen. Die twee dimensie hangen onlosmakelijk samen. Vooral in de beroepen waarin met mensen gewerkt wordt, is Bildung noodzakelijk om een goede professional te kunnen worden. Mijn vraag is hoeveel ruimte er binnen de bestaande opleidingen gemaakt moet worden voor Bildung. Hoe is de verhouding tussen kwalificatie (Ausbildung) en persoonvorming (Bildung) in de verschillende soorten onderwijs?

Daarbij denk ik aan (1) het basisonderwijs, (2) voortgezet onderwijs, (3) middelbaar beroepsonderwijs, (4) het hoger beroepsonderwijs en (5) de universiteiten. Mijn idee is om uit die verschillende onderwijsvelden telkens één spreker uit te nodigen. Ik heb al verschillende sprekers in beeld. Dus dan begint het symposium een spreker uit het basisonderwijs, dan het voorgezet onderwijs, enzovoort. Het ligt voor de hand om Robert een verhaal te laten houden over Bildung in het HBO, omdat hij daar direct ervaring mee heeft. Omdat ik jaren gelang gewerkt heb als docent in het voortgezet onderwijs, zie ik mijzelf een verhaal over Bildung in het voortgezet onderwijs houden. En Fernando is de universitaire docent die met zijn buitenschoolse leesclubs en colloquia familiare  de aangewezen persoon is om een verhaal over Bildung in het academische onderwijs te vertellen. Voor Bildung in het basisonderwijs en Bildung in het middelbare beroepsonderwijs zie ik tal van geschikte sprekers.

Dat zijn 5 sprekers die ieder een half uur spreektijd krijgen en daarna volgt een penaldiscussie waarin antwoord moet worden gegeven op de vraag hoe die spanning tussen Bildung en Ausbildung terugkeert in die verschillende onderwijsvormen. Wat zijn daarin de overeenkomsten en verschillen?

We zouden Jet Bussemaker als inleider of als uitleider kunnen kiezen. Haar oproep om Bildung als leidraad te nemen in het onderwijs heeft drie jaar geleden veel weerklank gegeven. Hoe kijkt zij hier na drie jaar op terug? Nog een idee is om de teksten van de voordrachten te bundelen en dat wij dit kunnen aanbieden als dossier in het tijdschrift Nexus, Waardenwerk of in het tijdschrift Pedagogiek.

 

Daan en ik dachten eraan om dit symposium op vrijdag 1 juni of vrijdag 8 juni of desnoods vrijdag 29 juni te organiseren, omdat het dan rustig is op de UvH.

Verder denken vanuit Bildung: kunstmatige intelligentie

Vanuit Bildung verder denken over artificiële intelligentie

 

Het thema waarmee ik mij voornamelijk bezighoud bij de Universiteit voor Humanistiek is Bildung. Bildung betekent voor mij dat ik bewust wil leven en dat ik wil leren van nieuwe ervaringen. Dit laatste geldt natuurlijk voor alle levende wezens, maar wat ons –mensen dus- uniek maakt, is dat wij op onze ervaringen kunnen reflecteren en dat wij daar woorden aan kunnen geven. Hoewel deze vorm van leren levenslang doorgaat, worden er van alle kanten grenzen aan gesteld. Die grenzen zijn ook legitiem, want soms is het beter om niet verder na te denken, maar om in actie te komen. En wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer ik thuiszit en met mijn kinderen naar de televisie zit te kijken? Ben ik dan ook bezig om mijzelf te ontwikkelen of heb ik mijzelf dan vrijaf gegeven?

Ik geloof echt dat ik deze laatste vraag ontkennend moet beantwoorden. Ook als ik  kijk wat er op televisie te zien is, dan wil ik iets nieuws leren. Mijn kinderen weten dat maar al te goed en zij verzetten zij zich daartegen door te stellen dat er in ons huis ook naar amusement mag worden gekeken. Onder amusement versta ik televisieprogramma’s die vooral bedoeld zijn om mensen plezier te geven. Dus voor deze programma’s geldt dat ze  “ter vermaak” en niet “ter lering en vermaak” gemaakt worden. Dit alles speelt zich af in de vrije tijd en dat betekent dat er niet geleerd of gewerkt hoeft te worden. Overigens contrasteert deze manier van denken  met de Griekse traditie waarin het woord scholing –“schole”, `σχολή`- geworteld is. Waar de oude Grieken een koppeling maakten tussen vrije tijd en scholing, daar voelen wij ons pas vrij wanneer wij niet hoeven te leren of te werken. Wij associëren vrije tijd met amusement. Kijken we verder naar de ongeschreven regels die in de wereld van het amusement gelden, dan meen ik te zien dat er zelfs een zekere dwang van uitgaat om alleen maar te genieten en geen kritische vragen te stellen. Vandaar dat er zo veel amusement is in totalitaire samenlevingen. Een goede vriend van mij die in Hongkong woont, verwoordde dit laatst aldus: “als je maar geld wilt verdienen, goed je best doet, niet over politiek praat, verder niet moeilijk doet en je ook nog amuseert, dan kun je hier ongestoord leven. Dan heb je echt van niemand last.” Amusement heeft dus een functie.

Mijn kinderen lijken dit feilloos begrepen te hebben. Zo verbieden zij mij om kritische opmerkingen te maken wanneer ik samen met hen naar het televisieprogramma “The Voice of Holland” moet kijken. Ze willen niet dat ik de gezellige sfeer verpest door vileine opmerkingen over hun favoriete programma te maken. In ruil daarvoor zou ik van hen kunnen eisen dat zij ook samen met mij kijken naar documentaires die ter lering worden gemaakt, maar dat blijkt niet nodig te zijn. Zo zie ik steeds weer dat mijn oudste dochter (11 jaar) uit eigen beweging wil kijken naar de documentaires die ik heb uitgekozen. En dan geniet ik van de gesprekken die wij daarover voeren.

“Dit is wel overdreven, vind je niet?” vroeg mijn dochter  toen wij op  zondagavond (29-10-2017) zaten te kijken naar een aflevering van de televisieserie Robo Sapiens die gewijd is aan de robotisering van de samenleving Uiteraard moest ik mijn dochter gelijk geven, want hoe konden wij op basis van de getoonde voorbeelden van houterig sprekende robots overtuigd raken van de blijde boodschap dat wij aan de vooravond staan van een nieuw transhumanistisch tijdperk waarin de mens het op alle vlakken zal afleggen tegen superintelligente computers? Maar terwijl mijn dochter en ik ons afvroegen of wij ons zorgen moesten maken over de opmars van robo sapiens, moesten wij ook hartelijk lachen om de sprekende robots die wij in deze televisie-uitzending te zien kregen. Vooral de reacties van mensen op die robots waren hilarisch. Ik sta er iedere keer versteld van dat volwassen mensen emotioneel reageren op robots die gewoon van ijzer gemaakt zijn. Ook het idee om aan die robots bewustzijn toe te schrijven, is onnavolgbaar voor mij. Zijn we een beetje in de war geraakt? Illustratief voor die grote verwarring is de Saoedische regering die op vrijdag 27 oktober het staatsburgerschap heeft verleend aan de robot Sophia. Is dit een uiting van een nieuwe variant van de godsdienstwaanzin die deze samenleving al zo lang in de ban houdt of is dit een voorbode van de grote veranderingen die nu in Saoedi-Arabië gaande zijn?

Ik vermoed dat dit laatste het geval is en dat is natuurlijk hoopgevend, maar ik maak mij wel ongerust over die fascinatie voor robots. Die fascinatie gaat grenzeloos ver. Neem nu het fenomeen van de seks-robots. Als iemand in mijn omgeving zegt dat hij met zijn seks-robot de liefde bedrijft, dan kan ik die persoon moeilijk serieus nemen. Overigens zal ik die persoon niets verwijten, want hij doet daar niemand kwaad mee. Maar vreemd is het wel en dat zou ik graag tegen hem willen zeggen. Ik denk dat wij nog te vaak geneigd zijn om dit ongemak weg te lachen.

Maar amusant was het wel om te zien hoe een van die robots op aandringen van de presentator Jelle Brandt Corstius werd aangekleed als een dame die aan het einde van de uitzending samen met hem en een paar schattige kinderen keek naar een televisiefilm over een stel robots die samen een kindje kregen. In die laatste scene werd ook een bruggetje gebouwd naar mijn favoriete televisieprogramma Tegenlicht dat ook gewijd was aan de vraag of wij in de toekomst geregeerd zullen worden door machines die wij zelf gemaakt hebben. Nu was het wel van begin af aan duidelijk dat het bittere ernst was. Sinds wij in gesprek gaan met robots, voelen wij kennelijk ook de noodzaak om over de thematiek van de robotisering een gesprek op gang brengen. De vraag of mensen in de toekomst geregeerd zullen worden door de machines die zij zelf ontworpen hebben, blijkt enorm tot de verbeelding te spreken. In dit verband valt er nog veel te leren van de geschiedenis.

Zo ligt het voor de hand om terug te gaan naar de oude scheppingsmythen waarin de mens werd geschapen naar het beeld van de schepper. Je zou denken dat onze verbeelding minder snel op hol slaat wanneer God verschijnt als een superintelligente computer –homo deus-, maar niets is minder waar. Het discours over de relatie tussen mens en machine wordt door dezelfde angstbeelden en almachtsfantasieën gekleurd als het discours over de relatie tussen God en de mens. Zowel in het theologische discours als in dit technologische discours draait het om de vraag wie er uiteindelijk de baas zal gaan spelen. God of de mens? Robo sapiens of homo sapiens? Maar is het echt een kwestie van scheppen of geschapen worden? Of kunnen wij ook op andere manieren over de relatie tussen mens en machine nadenken? Waarom laat de verbeeldingskracht het hier zo vaak afweten?

In weerwil van alle retoriek over technologische vernieuwing lijkt de discussie hierover toch altijd weer tot dezelfde herhaling van zetten te leiden. En wanneer ik hier over een herhaling van zetten spreek, dan ontkom ik er natuurlijk niet aan om die schaakwedstrijd van Kasparov tegen de schaakcomputer in herinnering te roepen. Dat gebeurde ook in de uitzending van Tegenlicht waarin weer te zien was hoe schaakgrootmeester Juri Kasparov in het jaar 1996 een schaakwedstrijd verloor van een schaakcomputer. Wereldkampioen Kasparov verkeerde toen op de toppen van zijn kunnen en daarom zegt dit voorbeeld veel over de enorme rekenkracht van computers, maar daarmee kan dit nog niet als bewijs gelden voor de bewering dat het menselijke bewustzijn door superintelligente machines vervangen of zelfs overtroffen zal worden. Net als andere virtuele spelvormen speelt het schaakspel zich namelijk af binnen een gesloten domein dat slechts tot op zekere hoogte geëxtrapoleerd kan worden naar het leven daarbuiten. In dit opzicht sta ik op een lijn met de informatie-ethicus Luciano Floridi die in een interview aan De Volkskrant (Zie het katern Wetenschap, 2-11-2017)  zegt: “Maar de doorbraken blijven binnen de context van zo’n spel. Het echte leven is echter geen setje afgesproken regels. Als we rondrijden, gebeurt dat niet op een schaakbord. Robots spelen niet vals, mensen wel.”

Dit neemt niet weg dat de futuroloog Kevin Kelly, de historicus Yuval Harari, de filosofen Elon Musk en Nick Bostron op basis van die technologische simulaties van specifieke vaardigheden als rekenen, navigeren, archiveren, opereren, etc.. concluderen dat er superintelligentie aankomt en dat we ons beeld van de mens moeten herzien. Kevin Kelly bedoelt dit overigens in optimistische zin, maar als hij vervolgens begint te vertellen over een holistisch systeem waarin mensen, natuur en technologieën organisch verbonden zijn, dan wordt zijn verhaal zo vaag en zweverig dat ik vrees dat er weinig televisiekijkers zijn die hem nog een beetje kunnen volgen.

In vergelijking met die optimistische geheimtaal van Kelly is het een verademing om te luisteren naar de klare taal waarmee de Israëlische historicus Yuval Harari zijn pessimistische boodschap over de toekomst van de mensheid verkondigt. Volgens Harari gaan de ontwikkelingen in de artificiële intelligentie zo snel dat er een tweedeling zal ontstaan tussen enerzijds een kleine groep van mensen die zich door de technologie laat “upgraden” en die een nieuwe elite zullen gaan vormen en anderzijds de grote meerderheid van mensen die nutteloos, reddeloos en verloren zullen achterblijven. Ook Harari blijkt zodanig in de ban te zijn geraakt van deze nieuwe technologische ontwikkeling dat hij letterlijk lijkt te geloven dat de toekomstige mensen geregeerd zullen door de apparaten die zij ooit zelf gemaakt hebben. Deze overdreven voorstelling van zaken is symptomatisch voor het verbeeldingstekort dat volgens José van Dijk altijd weer opspeelt wanneer het vraagstuk van de kunstmatige intelligentie ter discussie wordt gesteld.

De geschiedenis leert dat mensen dusdanig onder de indruk zijn van de dingen die zij zelf gemaakt hebben dat zij zich daarmee vereenzelvigen. Toen de filosoof Plato zich verwonderde over het marionettenspel dat in zijn tijd (crica 400 voor Christus) gespeeld werd, kwam hij op het idee dat God begrepen kan worden als een poppenspeler die ons op dezelfde met behulp van onzichtbare touwtjes in beweging brengt als de onzichtbare poppenspeler die achter het scherm de touwtjes van zijn poppen in handen heeft. Op een vergelijkbare manier kwam Sigmund Freud door de uitvinding van de stoommachine op het idee dat de mens gedreven wordt door driften die net als energiestromen gekanaliseerd worden. Na de stoommachine gaf de uitvinding van de elektriciteit aanleiding om te denken dat er in het levende lichaam een zenuwstelsel huist waarin boodschappen heen en weer worden gezonden worden. En toen later de computer werd uitgevonden, kwamen hersenwetenschappers en cognitieve psychologen tot de ingeving dat het menselijk brein en ons geheugen op dezelfde manier werken als de hardware en de software van een computer. Nieuwe technologische uitvindingen leiden dus tot nieuwe mensenkennis.

Precies dit laatste geeft te denken. Bildung begint vanuit het besef dat wij onszelf nooit direct, maar indirect leren kennen. Als het gaat om de ontwikkelingen in de artificiële intelligentie, dan kunnen wij die ontwikkelingen ook zien als een uitdaging om onszelf -via de omweg van de technologie- beter te leren kennen. Maar daarbij komt het er –zoals mijn dochter zegt- op aan om niet te overdrijven, want dan stagneert het denken. De mens kan wel tot op zeker hoogte als een machine begrepen worden, maar we zijn geen intelligente computers en we zullen dat ook nooit worden.

Mijns inziens zijn we pas in staat om te begrijpen wat nieuwe technologische ontwikkelingen voor ons zelfbegrip kunnen betekenen wanneer wij eerst radicaal afscheid nemen van het geloof dat wij samenvallen met de goden en machines die wij ooit zelf geschapen hebben en die vervolgens een eigen leven zijn gaan leiden. Dit geloof geeft voeding aan angstbeelden over levensgevaarlijke machines die wel aangezet, maar die niet meer uitgezet kunnen worden. Maar er is geen reden om bang te zijn voor technologische ontwikkelingen. Die kunnen inderdaad niet stopgezet worden, maar daarmee kunnen ze nog wel in een bepaalde richting gestuurd worden.

Het heeft geen zin om tegen technologie te vechten, want die is overal om ons heen. Waar wel tegen gevochten moet worden, is het oude kapitalistische systeem dat de technologie dienstbaar maakt aan commerciële belangen. Mens en machine, het on- en offline leven raken meer en meer met elkaar vermengd en we staan voor de opgave om ons daarop te bezinnen en ons daartoe te verhouden. De vraag is hoe die technologische ontwikkeling op een duurzame manier ingezet kan worden, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van nieuwe vormen van energiewinning en landbouw.  Ook is het vruchtbaar om te kijken hoe technologische ontwikkelingen bruikbaar kunnen worden gemaakt in de zorg, bijvoorbeeld als het gaat om de ontwikkeling van zorgrobots. Om nieuwe antwoorden te kunnen geven op de vraag hoe robo sapiens en homo sapiens in de toekomst kunnen samenleven, wordt veel van onze verbeeldingskracht gevergd. Hoe kan die verbeeldingskracht beter benut worden?

Precies op dit punt kan Bildung een cruciale rol spelen. Bildung is ontwikkeling in een voorbeeldige richting. Bildung betekent dat wij altijd op indirecte wijze tot zelfkennis komen. Hoe kunnen wij via de omweg van de artificiële intelligentie nieuwe aspecten van onszelf en de samenleving leren kennen?

Hier is het van belang om scepsis te beoefenen. Het gaat niet om de vraag of wij scheppen of dat wij geschapen worden. Nee, het gaat hier juist om een proces waarin schepper en geschapene met elkaar verwikkeld zijn geraakt. Daar moet vorm aan worden gegeven. Net zo min als wij de technologie naar onze hand kunnen zetten, kan de technologie ons leven bepalen. De vraag is hoe wij de ontwikkeling van de artificiële intelligentie in een humane richting kunnen sturen. Daarop  wil ik vanuit Bildung verder denken.

Verder denken vanuit Bildung: voorbeeldfiguren

Verder denken vanuit Bildung:

Het (voor)beeld als trigger van een educatieve activiteit

 

Vandaag (26-10-2017) bereid ik een college voor over het gebruik van voorbeelden in het onderwijs. Het college is bedoeld voor humanistiekstudenten die mogelijk in het onderwijs gaan werken. De thema’s waarover zij dan zullen lesgeven, zijn morele kwesties en levensbeschouwelijke en existentiële thema’s. Hoe krijg je je toehoorders zover dat ze daarover gaan nadenken en dat ze daarover met elkaar in gesprek gaan? Over deze vraag ga ik met deze aankomende docenten in gesprek.

Mijn suggestie is om op zoek te gaan naar goede voorbeelden, beelden en narratieve verbeeldingen waarmee je de interesse van je luisteraars kunt wekken. Probeer maar eens uit te leggen wat het betekent om wijs te zijn en een wijs oordeel te vellen. Wie denkt dan niet aan het bijbelse verhaal over koning Salomo die geconfronteerd wordt met twee vrouwen die vechten om een kind (kon.3:16-28). Deze vrouwen woonden in hetzelfde huis en zij waren rond dezelfde tijd moeder geworden. Toen een van de beide kinderen overleed, claimden beide vrouwen dat zij de moeder waren van het kind dat nog in leven was. Er was geen mogelijkheid om vast te stellen wie de echte moeder was en toen verscheen koning Salomo op het toneel. Hij moest zijn wijze oordeel vellen. Alle mensen die maar een beetje vertrouwd zijn met de bijbel, herinneren zich dat koning Salomo toen voorstelde om het kind in twee stukken te hakken zodat beide vrouwen hun gelijke deel zouden krijgen. Toen een van de vrouwen riep dat de andere vrouw het kind mocht houden, wist Salomo meteen wie de ware moeder was. Echte moeders laten hun kind niet in stukken snijden!

Op dezelfde manier voel je de noodzaak om het bijbelse verhaal over de barmhartige Samaritaan te vertellen (Lucas 10:25-37) wanneer je wilt uitleggen wat barmhartigheid betekent. De verteller van dit verhaal is Jezus. Hij vertelt dat een Joodse man in een rotsachtig gebied wordt overvallen wordt door rovers die hem beroven en halfdood slaan. De Joodse man ligt zwaargewond op de grond en kan zonder hulp van anderen onmogelijk overeind komen. Als er eerst een Joodse priester en later ook nog een Joodse tempelwerker langskomen, dan laten zij deze arme man liggen, omdat zij bang zijn dat ze anders ook door dit geweld getroffen zullen worden. Maar dan komt er een Samaritaan op een ezel aanrijden. Samaritanen worden volgens dit verhaal gehaat door de joden, dus de Joodse man is doodsbang wanneer de Samaritaan voor hem neerknielt.

Wat er dan gebeurt, had hij nooit kunnen zien aankomen. De Samaritaan ontfermt zich spontaan over de zwaargewonde man en hij brengt hem naar een herberg waar hij hem verder verzorgt. Zijn hulpvaardigheid werd niet door enig belang of berekening gemotiveerd. Hier zouden alle hulpverleners een voorbeeld aan kunnen nemen! Wat mij vooral trof, was dat dit verhaal laat zien dat er in tijden van nood banden tussen mensen kunnen ontstaan die ras, etniciteit, familie, etcetera. overstijgen.

Maar waar het mij nu om gaat, is dat je bij de bespreking van zulke ethische en existentiële kwesties gebruik moet maken van de verbeeldingskracht. Je kunt daarbij niet in abstracte begrippen blijven steken. En daarmee maak ik bezwaar aan tegen Spinoza die in zijn hoofdwerk De Ethica telkens in pejoratieve zin over de verbeelding schrijft. Hij noemt verbeelding een lage soort van kennis -kennis van de eerste soort- die berust op vage ervaringen, beperkte zintuiglijke voorstellingen en dwalingen. Volgens Spinoza is deze kennis ondergeschikt aan de kennis die wij van de algemene begrippen hebben. Natuurlijk mogen wij van Spinoza wel een verhaal vertellen om uit te leggen wat rechtvaardigheid, wijsheid, liefde of barmhartigheid, etc… betekent, maar als we eenmaal begrepen hebben wat de ware betekenis is van zo’n begrip, dan kunnen wij het voorbeeld missen. De hoogste soort van kennis –de derde soort van kennis- noemt Spinoza het intuitieve weten. Hij omschrijft deze derde soort van kennis aldus: “Deze kennis schrijdt voort van de adequate voorstelling van het werkelijke wezen van zekere attributen van God –lees: de werkelijkheid- tot het adequate kennis van het wezen van de dingen (Ethica, 1979, p. 105)”

Volgens Spinoza kan de verbeelding alleen voor illustratieve of didactische doeleinden gebruikt worden bij de ontwikkeling van kennis. De hoogste soort van kennis is mathematische kennis. Dat is goddelijke kennis die omwille van zichzelf ontwikkeld wordt. Deze goddelijke kennis is volgens Spinoza in wiskundige taal geschreven. Dit verklaart ook de enorme waardering die grote wiskundigen en natuurkundigen als Russell en Einstein voor Spinoza hadden. Maar ook de nazi’s –Zie Alfred Rosenberg- hadden een vreemde fascinatie voor Spinoza, maar wie dit zijspoor verder zou willen verkennen, raad ik aan om Yaloms roman “Het raadsel Spinoza” uit 2012 te lezen. Als u de roman al gelezen hebt, dan is deze tip niet aan u besteed of misschien bent u zo welwillend om mijn tip te lezen als een vriendelijke aanmaning om het boek nog eens te lezen.

Verhalen en beelden worden altijd vanuit een specifiek menselijk gezichtspunt ontwikkeld, maar de ware kennis van de werkelijkheid –kennis van de derde soort- wordt volgens Spinoza vanuit zichzelf, dat wil zeggen vanuit het licht van de eeuwigheid, ontwikkeld. Ware kennis is dus kennis die het alledaagse leefwereld overstijgt. Spinoza staat hiermee in een lange filosofische traditie die begint bij Pythagoras, Parmenides en Plato. Telkens wordt de zintuiglijke kennis, de verbeeldingskracht en het lichaam gewantrouwd en wordt er gezocht naar ideeën die het menselijke perspectief transcenderen.

Maar uit de verhalen over koning Salomo en de barmhartige Samaritaan blijkt juist dat wij verhalen en beelden niet kunnen missen wanneer wij willen begrijpen wat barmhartigheid of wijsheid betekenen. Het verhaal of het beeld heeft een eigen zeggingskracht die niet vervangen kan worden door abstracte begrippen. Deze verhalen mogen dus niet gezien worden als voorbeeld en of illustraties van iets dat daar bovenuit gaat en waaraan het verhaal ondergeschikt is. Met andere woorden: we hebben het verhalen of narratieve verbeeldingen nodig om te begrijpen wat er met barmhartigheid of rechtvaardigheid bedoeld wordt.

Maar het ene voorbeeld of verhaal heeft meer zeggingskracht dan het andere verhaal of voorbeeld. Hoe kun je de juiste voorbeelden of verhalen vinden? Ik noemde hierboven al de bijbel die een onuitputtelijke culturele hulpbron bevat waaruit wij kunnen putten, maar  hedendaagse mensen zullen gebruik maken van de talloze beelden die via sociale media verspreid worden. Wij leven in een beeldcultuur. Mijn voorstel aan studenten is om op zoek te gaan naar manieren om aan de hand van beelden, evocatieve gedichten of plaatjes gesprekken op gang te brengen. Het doel is dat wij verdiepend leren kijken.