Een pittig krengetje

Toen de redactie van Zindroom het woord “pittig” liet vallen, kwam er lange tijd niks bij mij op, maar dat veranderde toen ik opeens moest denken aan een vriendin die ik jammer genoeg niet meer zie. Als ik ooit iemand heb gekend die ik “pittig” zou willen noemen, dan is het die vroegere vriendin van mij die overigens Astrid heet. Tegenwoordig zou je zeggen “dat zij ballen had”, maar ik heb nooit begrepen waar die uitdrukking op slaat. Want laten we alsjeblieft een beetje reëel zijn: een vrouw heeft geen ballen. Als gezegd wordt dat een vrouw ballen heeft, dan bedoelt men waarschijnlijk dat zij pit heeft. Maar als dat zo is, dan moet je het zo in deze woorden zeggen. Tegen alle mensen wil ik zeggen dat ze beter op hun woorden moeten letten. Zo kan ik het modieuze scheldwoord “kut” niet meer horen, maar dit terzijde. Astrid was dus een dame met pit en terwijl ik dit schrijf, ben ik zeer benieuwd hoe het nu met haar gaat. Ik zal deze column naar haar toe sturen wanneer die voor mijn gevoel af is, maar nu keer ik terug naar die vroegere pittige versie van Astrid die ik in het jaar 2001 voorstelde aan mijn ouders. Al vrij snel na het gebruikelijke voorstelrondje ontspon zich een pittige woordenstrijd waarover wij nog lang zouden napraten.

Wie was er begonnen? Dat moet mijn vader zijn geweest. Mijn stoere vader zou je overigens wel een man met ballen kunnen noemen, maar ik weet zeker dat hij niet blij zou zijn met deze kwalificatie. Het kon hem sowieso niet zo veel schelen wat mensen van hem dachten. Zijn denkbeelden over politiek waren zo incorrect dat zijn tennismaatjes soms weigerden om met hem te tennissen. Mijn vader was niet extreem rechts, verre van dat, maar hij had wel uitgesproken rechtse politieke denkbeelden. Ik wist dat hij daarover zou gaan praten met Astrid en ik wist dat Astrid hem lik op stuk zou geven. Als ik de pittige Astrid op het politieke spectrum zou moeten situeren, dan zou ik haar links willen noemen en met “links” bedoel ik in haar geval extreem links. Zij was actief in de krakersbeweging en als er een radicale communistische politieke partij zou zijn in Nederland, dan zou zij daar zeker op gestemd hebben. Ik verwachtte dus dat er een clash zou uitbreken tussen “de rechtse man met ballen” en “de linkse dame met pit” en aldus geschiedde. 

Toen wij aan tafel gingen, begon mijn rechtse vader weer ongegeneerd zijn lof uit te spreken over zijn politieke helden die op dat moment het gesprek van de dag waren. Zo liet mijn vader geen gelegenheid voorbij gaan om te vertellen hoe blij hij was met George Bush en Pim Fortuyn die onze veilige westerse wereld wilden beschermen tegen de dreiging van de Islam en de massale toestroom van migranten uit het Midden-Oosten. Mijn vader wilde nog een tijd doorgaan met zijn politieke preek, maar Astrid liet hem niet uitpraten.

“Ik moet echt helemaal niks van Bush en Fortuyn hebben, “ zei ze. “En ik snap ook niet wat er nu zo gevaarlijk is aan de Islam en de moslims. Je  moet wel weten dat ik totaal anders over die dingen denk dan jij. Dus als je denkt dat ik braaf naar jou ga zitten luisteren, dan ben je bij mij bij het verkeerde adres.”

Dat hoefde je maar één keer tegen mijn vader te zeggen. Hij was er meteen met zijn volle aandacht bij. Ik zag dat hij Astrid nieuwsgierig aankeek en ik wist dat de oorlog nu eigenlijk al begonnen was. Hij richtte een spervuur van vragen op haar af.   

“Op welke politieke partij stem jij?”

Astrid antwoordde dat zij niet stemde omdat er geen politieke partij was die haar politieke kleur had.

“Wat is dan jouw politieke kleur?” vroeg mijn vader direct. En meteen daarna vroeg hij haar zonder omwegen: “Ben je een fascist of een communist?”

Toen Astrid zei dat ze een communist was, reageerde mijn vader alsof hij door een adder gebeten werd. Mijn vader stamde uit het tijdperk van de Koude Oorlog en hij heeft mij vaak verteld hoe diep hij het communisme haatte. En nu zat er opeens een zelfbenoemde communist in zijn woonkamer! Mijn vader keek Astrid aan alsof zij de duivel was en toen stelde hij zijn memorabele vraag waarover we nog jaren zouden napraten.

“Ben jij dan ook een massamoordenaar of wil je er graag eentje worden?”

Daarna was het even stil. Astrid en ik keken elkaar aan en toen kregen wij opeens de slappe lach. Mijn vader moest ook lachen, maar hij zei wel dat hij het serieus bedoelde. Dus verwacht geen sorry van hem. Hij begon weer uit te leggen waarom hij vond dat communisten massamoordenaars zijn. Zo vertelde hij over de miljoenen slachtoffers van Stalin, Pol Pot en Mao en hij vond dat alle linkse politici zich de ogen uit de kop moesten schamen als je ziet hoe veel mensen er in naam van het communisme zijn afgeslacht.

En toen begon Astrid op haar beurt te vertellen over alle mensen die tijdens de koloniale en neokoloniale expansiedrift van het Westen gevallen waren. “Eigenlijk,” zei Astrid, “is het fascisme de logische consequentie van het kapitalisme.” En zo stonden het oosterse communisme en westerse fascisme in de huiskamer van mijn ouders weer tegenover elkaar en ik vond dat het tijd werd om op een luchtiger gespreksonderwerp over te stappen. Maar dat lukte niet goed. Toch werd het zowaar gezellig tijdens het eten. Wat echter bleef hangen in onze herinnering was de politieke clash die alles overschaduwde.Het woord “massamoordenaar” was natuurlijk niet uit de lucht komen vallen. Mijn vader reageerde ergens op, net zoals je allergisch kunt reageren op eten dat te pittig gekruid is. Overigens werd het woord “pittig” voor het eerst in combinatie met Astrid gebruikt door mijn moeder die mij na het diner onder vier ogen vertelde wat zij van Astrid vond.   

“Die vriendin van jou is een pittig krengetje.”

Ik vond dat net iets te veel van het goede en daarom zei ik:  

“Pittig is zij zeker, maar een kreng zou ik Astrid niet willen noemen.”

Mijn moeder probeerde zich eruit te redden:

“Kreng heb jij mij niet horen zeggen. Ik zei krengetje. Ze is een pittig krengetje.”

“Maar, “ vroeg ik, “in het woord “krengetje” zit toch het woord “kreng”? Hoe kan ik jou dat woord niet horen zeggen?”

Mijn moeder begon te lachen en ze zei: “je weet toch dat ik het niet slecht bedoel. Astrid is harstikke leuk, we hebben van haar genoten, maar ze is wel pittig.”

Ik zei: “Ik houd van pittig.”

Hoewel ik het nodig vond om mijn moeder op dit punt tegen te spreken, vond ik wel dat mijn moeder treffend verwoord had wat zij in Astrid gezien had. Met het woord “pittig” sloeg mijn moeder de spijker op de kop. Wel kwam er door de combinatie  met “krengetje” een lading in het woord “pittig” die niet positief was. Dit verkleinwoord mag dan vertederend klinken, toch hoor en voel je daarin een kritische ondertoon die je niet kunt negeren. Dat zou misschien niet zo zijn als het woord in de intieme huiselijke sfeer was gebleven. Maar als onze kooswoordjes door andere mensen gehoord worden, dan dreigt altijd het gevaar dat ze daarmee aan de haal gaan.  

En nu kom ik op een zijspoor dat ik te leuk vind om te laten liggen, dus vergeef mij dat ik nu een beetje afdwaal. Ik moet nu opeens aan de beste vriendin van mijn vrouw denken die haar vriend vaak “boefje” noemde. Dat kooswoordje is natuurlijk vertederend en erotiserend bedoeld, maar toen zij dat lieve woord per ongeluk in het bijzijn van zijn stoere vrienden gebruikte, was de geest uit de fles. Voortaan noemden zijn vrienden hem tijdens het kaarten, het biljarten en de biergelagen in de kroeg altijd “boefje” of erger nog “mijn boefje” en daar kwam hij nooit meer vanaf. Zijn vriendin kon dit kooswoord niet meer gebruiken.

Dat Astrid voortaan een pittig krengetje werd genoemd, was dus allemaal te danken of misschien wel te wijten aan die ene memorabele ontmoeting met mijn ouders en wat dit allemaal had opgeroepen. Mijn moeder had haar punt gemaakt. Het leek wel alsof het woord “pittig” voortaan aan Astrid bleef kleven. Maar mijn vader was niet minder pittig dan Astrid. Als ze elkaar vaker zouden zien en spreken, dan zou de sfeer te explosief worden. Dan wordt het echt te pittig.  Misschien is dit de reden waarom het bij deze ene ontmoeting is gebleven.

Astrid was dus pittig, maar de vraag is of zij ook een krengetje was. Ik zou haar zeker geen kreng willen noemen. Toen ik hierover ging nadenken, kwam ik op het idee om “pittig” als een esthetische deugd te omschrijven. Pittig is namelijk een kwestie van smaak. Ik houd van pittig, maar het moet niet te pittig worden, want dan verdwijnt de nuance. Zo is het ook bij mensen. Pittig is een deugd om na te streven, maar als je te pittig wordt, dan word je agressief en stekelig en daaraan kunnen anderen zich bezeren.

Zoals bij morele en ethische deugden gaat er het er ook bij de oefening van deze esthetische deugd om dat wij naar het juiste midden zoeken. Aan het ene uiteinde van het spectrum staan de woorden “flets”, “duf”, “mat” en “kleurloos” en aan het andere uiteinde staan de woorden “agressief”, “stekelig”, “snibbig”, “kattig”, “bits” en “bot”. Humanisten zullen altijd naar het juiste midden zoeken. En zo ook hier. Ik ben benieuwd wat Astrid hiervan vindt. Ik zoek haar emailadres op en ik zal deze column naar haar toe sturen.