Laat mij de herrie van het zijn weer horen!

Toen ik van Lianne vernam dat we het in deze aflevering van Zindroom over het woord “melig” zouden gaan hebben, wist ik weer niet waar ik het zoeken moest. Weer zocht ik mijn toevlucht tot het woordenboek en daarin zag ik ongelooflijk veel omschrijvingen van het woord “melig” voorbij komen. Er wordt gesproken over vruchten die overrijp en melig zijn, ik lees over het meel waarmee het brood wordt gebakken, maar dat was niet inspirerend. Toch wilde ik dit woord een eerlijke kans geven en zo scrolde ik nog een poos verder. Er gebeurde een tijdlang niks tot mijn aandacht opeens werd getrokken door de figuurlijke betekenissen die aan het woord “melig” gegeven werden. Je denkt dan al snel aan humor, maar melige mensen zijn zelden humoristisch. Er zijn geen situaties in de wereld die met onze melige stemmingen harmoniëren. Er is altijd een mismatch tussen onze melige stemmingen en de situaties waarin wij verkeren. Daar kun je moeilijk vat op krijgen en ik denk dat dit de reden is waarom strenge docenten die meligheid haten. Want als de meligheid eenmaal losgaat, dan is het einde zoek. Je weet als docent dat je die meligheid zo snel mogelijk de kop in moet drukken, want als die geestigheid eenmaal uit de fles is, dan krijg je die er niet meer in terug. In die zin is meligheid vergelijkbaar met geilheid. Het is nergens op gericht, je wilt gewoon lachen of… Kortom: meligheid slaat gewoon nergens op. In het woordenboek staat treffend dat je melig bent “als je steeds moet lachen, ook als er niks echt leuk is.”

Toen mijn ogen bij deze laatste woorden bleven hangen, moest ik weer denken aan Gitta en Helen die met mij in de tweede en de derde klas van de middelbare scholengemeenschap in Mijdrecht zaten. Gitta en Helen moesten dagelijks lachen om dingen die niemand leuk vond. Deze meiden werden vooral melig in de lessen Duits die ongelooflijk saai waren. Onze leraar Duits heette meneer Breedijk die ondanks zijn saaie manier van lesgeven wel een sympathieke uitstraling had. In zijn lessen heerste orde. Niemand durfde er doorheen te praten als hij weer met de grammaticale regels en de naamvallen in de weer was. We zaten ons gewoon “doodleuk” te vervelen.

Meneer Breedijk was constant aan het woord. Hij declameerde regels en naamvallen die wij in onze schriften moesten opschrijven. Nooit heb ik mij afgevraagd wat we nu eigenlijk aan het doen waren, want er heerste orde. Toch wist ik dat ik iedere les kon wachten op dat ene moment waarop  Gitta en Helen opeens begonnen te lachen. Vanaf een zeker moment begonnen die lachbuien   van achter in de klas aan te zwellen. Meneer Breedijk probeerde er dan altijd met zijn bulderstem overheen te komen, maar dat maakte het alleen maar erger. De meiden moesten dan nog harder lachen en meneer Breedijk begon dan nog harder te tieren waardoor Gitta en Helen op hun beurt nog harder gingen lachen. Na korte tijd ontstond er een lawaai van jewelste. Terwijl meneer Breedijk zijn longen zijn lijf leek te schreeuwen, zag ik hoe Gitta en Helen in de slappe lach waren geschoten en dat de tranen over hun wangen stroomden. Er leek zowaar een battle gaande te zijn tussen de hysterische scheldkannonades van onze leraar en de melige lachbuien van de meiden. Ze zweepten elkaar tot ongekende hoogtes op, maar dan kwam altijd het omslagpunt waarop meneer Breedijk en de meiden tot bedaren kwamen. Al snel keerde de rust terug en er was weer orde. Meneer Breedijk ging weer onverstoorbaar verder met het declameren van naamvallen en taalregels die wij in onze schriften overnamen.

Aan die ordeverstoring werden verder geen woorden vuil gemaakt, maar toch heb ik mij altijd afgevraagd waarom dat enorme lawaai telkens weer op gang kwam. Juist omdat het om zo’n dwingende samenloop van gebeurtenissen ging, leek het er gewoon bij te horen. Die gekte maakte gewoon deel uit van de dagelijkse normaliteit. Verder bleken Gitta, Helen en meneer Breedijk het goed met elkaar te kunnen vinden. Zij groetten elkaar vriendelijk als de les voorbij was. Het leek alsof zij op dat ene moment hadden toegegeven aan een macht die zo veel groter was dan zij zelf konden bevroeden. Pas nu denk ik dat ik hier woorden aan kan geven die wellicht hout snijden. Zoals je weet, heet ik  Martien, maar op zulke momenten voelde ik mij een kleine Martin Heidegger die oren heeft gekregen om “de herrie van het zijn” te horen. 

Later in de bovenbouw van onze middelbare schooltijd kregen wij een andere leraar Duits. Hij heette meneer Hofman en in zijn lessen heerste ook een ijzige orde. Toch was er een geweld en venijn in zijn manier van orde houden die ik mij niet kan herinneren van de sympathieke meneer Breedijk. Onderhuids was er een oorlog gaande tussen meneer Hofman en zijn leerlingen. Als er een leerling was die “de gore moed had” om er doorheen te lachen, dan stond meneer Hofman meteen op van zijn stoel. Terwijl hij zijn taalregels declameerde die wij weer in onze schriften moesten overnemen, liep hij naar die lachbek toe en dan griste hij het schrift en het schoolboek van het tafeltje. Meneer Hofman liep naar de deur en zonder er verder een woord vuil aan te maken, deed onze leraar de deur van het klaslokaal open en hij gooide die spullen op de gang. Terwijl onze leraar verder ging met zijn les, liep hij weer naar die leerling toe. Meneer Hofman pakte de schooltas die hij eveneens naar de gang bracht. Ook die schooltas hoorden wij op de vloer ploffen. Vervolgens maakte meneer Hofman een gedecideerd armgebaar naar buiten en de leerling liep naar de gang. Meneer Hofman deed de deur beheerst achter de leerling dicht en hij ging door met het declameren van naamvallen alsof er niks gebeurd was. Dus voordat die meligheid los kon gaan, had meneer Hofman die boze geest er alweer uitgetrapt. En zo was de sfeer in deze lessen extreem ongezellig. Het leek wel alsof onze leraar ieder menselijk contact met ons uit de weg wilde gaan.

Achteraf denk ik dat wij de tijd met elkaar uitzaten, maar wij hadden meer tijd dan meneer Hofman. Wij waren in zekere zin passanten, terwijl meneer Hofman ieder jaar opnieuw de oorlog met zijn leerlingen moest aangaan. Hoe lang zou hij dit volhouden? Er is er ooit iemand geweest die zich dit heeft afgevraagd? Ja, wie kon het eigenlijk schelen wat hier gebeurde?

Deze vragen gingen vaak door mij heen toen ik op mijn middelbare schooltijd terugkeek. Toch had ik geen zin om naar meneer Hofman te informeren, want hij liet mij verder koud. En precies hier ligt een zekere tragiek, want ik kan mij niet voorstellen dat er ooit een andere leerling is geweest die zich afvroeg wie de mens was die in deze leraar schuilging.

Maar het verhaal over meneer Hofman kreeg toch nog een staartje toen ik jaren later op de Universiteit voor Humanistiek aan de praat raakte met een studente die op dezelfde middelbare school had gezeten als ik. Toen in ons gesprek de naam van meneer Hofman viel, kreeg ik van haar een verhaal te horen dat mij enorm aan het denken heeft gezet. De studente vertelde mij dat zij de laatste les van meneer Hofman had bijgewoond. “Hoezo laatste les? “ vroeg ik. “Zo oud is hij toch niet?”

Vervolgens begon zij haar verhaal over de tragische ondergang van onze  leraar Duits te vertellen. Zij was erbij toen hij in zijn laatste les naar de prullenmand liep. Terwijl hij weer de naamvallen declameerde, was hij opeens midden in die prullenmand gaan staan en toen begon hij te huilen. Hij riep: “ik wil niet meer, ik wil niet meer, ik wil niet meer! “ Dit was dus het einde van meneer Hofman en toen ik dit verhaal helemaal gehoord had, schoot ik in de slappe lach. Natuurlijk schaam ik mij nog altijd over mijn meligheid.

Want er komt altijd een tijd dat dit lachen je vergaat. Nu ik zelf online lesgeef, voel ik een vervreemding die vergelijkbaar is met de  vervreemding die mijn vroegere leraren Duits ervaren moeten hebben. Toch zal ik door niemand gezien worden als ik tijdens de pauze in mijn prullenmand ga trappelen en ga schreeuwen dat ik niet meer wil. Zelfs wanneer ik vergeet om op zulke momenten van verstandsverbijstering de camera en het geluid uit te zetten, zal het effect van mijn actie nooit zo groot zijn als het in de gewone offline wereld zou zijn geweest.  

In onze huidige online-wereld is alles vaak zo anders dan het lijkt. De student die zijn camera aan laat staan en continu in mijn richting zit te lachen, zal het allemaal niet zo bedoelen als het lijkt. Maar terwijl ik doorga met mijn verhaal, zie ik hoe die student almaar meliger wordt. Hoewel ik weet ik dat die meligheid waarschijnlijk niet persoonlijk bedoeld is, voel ik toch een agressie opkomen die een goede uitlaatklep zoekt. En opeens krijg ik visioenen uit de lessen van meneer Breedijk. Ik zou het net als de sympathieke meneer Breedijk op een schelden en tieren willen gaan zetten en dan zie ik in mijn verbeelding dat die student steeds meliger wordt. Maar zover komt het niet, want we leven niet meer in die offline wereld waarin meneer Breedijk, Helen en Gitta de dienst uitmaakten.   

Hoe lang moet ik nog wachten op het beslissende moment waarop de oorverdovende herrie van het zijn overgaat in de zalige zijnsvergetelheid? Ja, ik verlang naar een nieuwe lente en een nieuw geluid. Laat mij de herrie van het zijn weer horen!