Mijn ode aan Bertus,
Het is voor mij een grote eer dat Ed aan mij gevraagd heeft om op deze bijzondere dag een toespraak te houden over zijn vader. Ik snap ook waarom Ed mij hiervoor gevraagd heeft, want ik had een bijzondere klik met zijn vader. Toch is dat niet altijd zo geweest. De eerste jaren dat ik Bertus leerde kennen, was hij een vreemde voor mij, maar in de loop van de tijd is dat veranderd. Hij is steeds dichterbij ons komen te staan. Het lijkt alsof het leeftijdsverschil tussen Bertus en ons in de loop van de tijd steeds kleiner is geworden. En dat is best wel wonderlijk, denk ik nu.
Ik leerde Bertus kennen toen ik in de tweede klas van de middelbare school zat. Ed en ik zaten bij elkaar in de klas en toen ik met Ed bevriend raakte, kwamen wij regelmatig bij elkaar over de vloer. Als wij het huis van Ed binnenkwamen, zag ik vaak dat zijn vader er gek genoeg wel was, maar dat hij meteen wegging wanneer wij binnenkwamen. Hij stond op een grote afstand van ons, net als mijn eigen vader die altijd aan het werk was en er eigenlijk nooit echt was op een doordeweekse middag of ochtend.
Onze vaders waren letterlijk of figuurlijk afwezig. De meeste vaders waren aan het werk en dat werk was heilig. Als ik bijvoorbeeld bij onze andere grote vriend Casper thuis kwam, dan was zijn vader meestal ook thuis, maar Caspers vader was altijd boven in zijn studeerkamer aan het werken. Wij moesten stil zijn en we mochten hem absoluut niet storen. Caspers vader vertoonde zich nooit aan ons. Ik wist dat hij op een universiteit werkte en dat hij veel thuis moest werken. Van de vader van Ed ving ik soms wel een glimp op, maar ik wist bij God niet wat Bertus allemaal deed voor de kost.
Als ik daarover vragen stelde aan Ed, dan antwoordde Ed altijd dat zijn vader vroeger bij de commando’s had gediend. Dat maakte zo veel indruk op mij dat ik er stil van werd en niet verder doorvroeg. Toch kan ik niet zeggen dat het mij echt boeide, want ik dacht in die tijd minder na over onze vaders dan nu. Onze vaders stonden op onoverbrugbare afstand van ons. Mijn vrouw vertelde mij laatst dat de vaders van haar vriendinnen altijd afwezig waren en als ze een van die vaders toevallig een keer bij een van haar vriendinnen thuis aantrof, dan was ze altijd een beetje bang voor zo’n man.
Dit is echt een generatiedingetje. Onze vaders leefden in de arena van markt en strijd en die grote wereld was oneindig ver van onze kleine leefwereld op school verwijderd. Terwijl onze vaders bloedserieus bezig waren om de kost te verdienen, zaten wij ons eindeloos te vervelen op de saaie school waar ons enige vertier vernielzucht was. Zo dacht ik er altijd over na hoe ik de school in de fik kon steken en Ed was het op een gegeven moment zo beu dat hij van school wegging. Bertus liet hem daarin vrij, terwijl Ed nog volop leerplichtig was. Ook daarover heb ik mij toen verbaasd. Wie was Bertus?
Het duurde om precies te zijn nog twee jaren voordat ik de kans kreeg om Bertus echt te leren kennen. En dat ging weer via Ed natuurlijk. Op een introductiedag van VWO-5 zag ik Ed opeens met een honkbalpet tussen de leerlingen rondlopen. Hij was een jaar in Canada geweest en hij had een jaar gewerkt in fabrieken. Nu wilde hij toch die school afmaken en wij raakten weer bevriend en liepen weer bij elkaar de deur plat. Maar als ik de vader van Ed nu bij hem thuis ontmoette, bleef hij wel in het huis rondhangen en tot mijn niet geringe verbazing bleek Bertus een warme, joviale en gezellige man te zijn.
Soms bleef ik tot diep in de nacht met hem praten over de grote dingen die hij in zijn leven had meegemaakt. Hij vertelde mij over zijn leven als matroos toen hij nog een tiener was. Zo had hij op jonge leeftijd gereisd naar Amerika en hij vertelde mij hoe hij ooit met een paar andere matrozen door Amerika was gaan liften. Op zo’n vierbaans snelweg werden zij meegenomen door grote mannen die duidelijk kwaad in de zin hadden. Opeens stopten die mannen de auto en terwijl zij uitstapten, trokken zij hun messen. Dat Bertus wist te ontsnappen, had hij te danken aan het gogme dat hij op de straten in Amsterdam-Noord had opgedaan. Meteen een trap uitdelen en dan keihard wegrennen. Grote levensverhalen vertelde hij.
Wat mij daarin het meest boeide, was dat hij niet alleen over de leuke dingen vertelde, maar dat hij ons ook deelgenoot maakte van ervaringen die pijnlijk waren, zoals de armoede thuis met tien kinderen en een vader die hen al heel vroeg had verlaten. Laatst vertelde Bertus nog over “die vuile man met dat rode haar” die altijd namens de gemeente kwam controleren of er geen spullen in het huis stonden die zij niet konden betalen. Bertus vertelde onomwonden hoe het was. Er was geen afstand meer tussen ons en hij vond het amusant dat ik hem altijd halsstarrig “meneer Van Zoolingen” bleef noemen. Daar zat hij mij tot op het laatst mee te plagen.
Wat ik mij vooral herinner, was dat het gezellig was met Bertus. Soms pakte hij midden in de nacht de frituurpan en dan gingen we kroketten en fricandellen bakken. En wat hebben wij intens genoten van de voetbalavonden van Ajax en het Nederlands elftal op televisie!
Later toen wij op onszelf woonden, gingen Ed en ik Bertus wel eens opzoeken op de camping waar hij dan met zijn caravan of zijn vouwwagen stond. Ik herinner mij dat wij op het grote veld van de camping gingen voetballen en dat er een kleine hond doorheen liep die als een gek achter de bal aan het rennen was. Bertus schaterde het uit. “Die hond moet in het Nederlands elftal!”, hoor ik Bertus nog roepen.
Bertus was een man met een groot hart en ik ben blij dat ik hem een paar maanden geleden nog een keer over de telefoon heb gesproken toen ik samen met mijn gezin bij Ed en zijn gezin op bezoek kwam. Ik herinner mij zijn joviale stem toen hij weer herinneringen ophaalde. Zo vertelde Bertus over zijn Italiaantje op de school waarin hij later als conciërge werkte. Zijn Italiaantje had uit de schoolkas gestolen en nu moest hij van school worden gestuurd. Bertus is toen voor hem in de bres gesprongen. Het argument waarmee Bertus de directeur van die school overtuigde, was dat er altijd rotte appel in de mand zit. Zijn punt was dat zo’n rotte appel er op een bepaalde manier ook gewoon bij hoort. Daar is toch geen speld tussen te krijgen? Dus geef die jongen wel een schorsing, maar je mag hem niet afschrijven. Geef mijn Italiaantje alsjeblieft een tweede kans! Aldus geschiedde. En het ging daarna goed met zijn Italiaantje. Ik hoorde de emotie in zijn stem doorklinken toen hij dit verhaal vertelde.
In dat laatste telefoongesprek had ik eindelijk de kans om aan Bertus te vragen waarom hij vroeger altijd zo schuw wegging als wij binnenkwamen en dat hij later superaanwezig was. Het antwoord dat hij hierop gaf, wil ik nooit vergeten. Toen ik hem voor het eerst leerde kennen, was hij voor zijn werk afgekeurd, omdat er suikerziekte bij hem gediagnosticeerd was. Dat voelde voor hem als een blamage en hij durfde zich niet meer te laten zien in ons dorp. Als hij daar overdag zou rondlopen, dan zouden ze volgens hem van alles over hem denken. “Die Bertus maakt er een puinhoop van in zijn leven. Hij krijgt steun, die man is mislukt.”
Daarom probeerde hij zo veel mogelijk binnen te blijven als de andere mannen buiten aan het werk waren. Zo heeft hij jaren “ondergedoken gezeten” totdat hij in een krant een vacature zag waar hij opeens enthousiast van werd. Hij schreef een brief en in het sollicitatiegesprek klikte het meteen tussen hem en de directeur van die school. Ziek of niet, Bertus was voor deze baan geschapen. Een goede conciërge is een onderschatte goudmijn op een school en dat laatste gold zeker voor Bertus, want Bertus is een mensenmens.
Toen ik hem vier jaar later in de vijfde klas van het VWO terugzag, was hij dus in goede doen en hij stond kennelijk te popelen om zijn levensverhalen te vertellen. Ooit vertelde hij mij hoe hij in zijn tijd bij de commando’s wanhopig werd en dat hij toen ging bidden tot God. En zie: daar was God voor hem. Ik vertelde Bertus op mijn wijsneuzige manier dat dit een inbeelding was die psychisch verklaard moest worden, want zo had ik dat geleerd op de universiteit waar ik toen studeerde. Maar hoeveel ontzag Bertus ook had voor mensen die studeerden of die gestudeerd hadden, hij liet God niet van zich afpakken. En gelijk had hij natuurlijk!
Ik geloof nog steeds niet in God, maar ik hoop voor Bertus dat hij wel gelijk heeft. Laat God er in ieder geval zijn voor Bertus! En dan weet ik zeker dat Bertus ook een goed woordje voor ons zal doen. Dus als hij eenmaal in de hemel gearriveerd is, dan zal hij er zeker voor zorgen dat er ook voor ons vrijplaatsen zijn, want zo is Bertus.
Maar Bertus was zeker geen allemansvriend, dus hij zal beslist geen goed woord overhebben voor “die vuile vent met dat rode haar” die bij hen thuis kwam controleren of er niet gefraudeerd werd met de karige uitkering. Laat die vent branden in de hel! Bertus had te veel gezien en meegemaakt om echt te geloven dat de meeste mensen wel deugen. Hijzelf deugde trouwens wel en ik weet zeker dat de wereld een betere plek zou zijn als er meer mensenmensen als Bertus zouden rondlopen. Maar helaas is Bertus er niet meer. Ik zal nog vaak aan hem en zijn verhalen terugdenken.