Ik word iedere keer weer verrast door de avontuurlijke opdrachten die de redactie van Zindroom aan ons durft voor te leggen. Ook nu weer worden wij uitgedaagd om na te denken over een thema of, beter gezegd, een imperatief dat niet opener geformuleerd kan worden: zoek het uit!
Deze oproep doet mij denken aan een opdracht die mijn voormalige collega Ruud Kaulingfreks ooit gaf aan zijn studenten die een afrondend paper voor zijn module moesten schrijven. Zijn opdracht luidde dat zij een paper met een open einde moesten schrijven. Zij waren pas geslaagd als zij aan het einde van de paper meer vragen lieten oprijzen dan de vraag waarmee zij hun paper begonnen waren. Studenten vroegen natuurlijk wat het aantal woorden moest zijn en Ruud antwoordde daarop op zijn Ruuds: “Ergens tussen één geniale zin en 10000 woorden.” Kennelijk gaf hij hiermee genoeg aansturing voor de studenten, want ze gingen zonder morren aan de slag.
Wat is er ondertussen veel veranderd! Over die veranderingen hoorde ik Ruud vaak klagen tijdens de rookpauzes. Toen Ruud vorig jaar met pensioen ging, bekroop mij de vrees dat hiermee een tijdperk ten einde was gekomen. Niet alleen omdat Ruud de laatste docent was die met zijn studenten aan het roken was, maar ook omdat er geen docenten meer zullen zijn die hun studenten op deze manier in het diepe durven te gooien.
Als ik mijn studenten nu met de opdracht “Zoek het uit!” op pad zou sturen, dan vrees ik dat zij radeloos zullen worden. Ik hoor nu al hoe zij mij van alle kanten met vragen gaan bestoken: “Wat bedoel je hiermee? Waar moet het in godsnaam over gaan? Hoe lang moet de tekst zijn? Hoeveel woorden precies? Wat zijn de beoordelingscriteria? Hoeveel bronnen uit de verplichte literatuur moeten gebruikt worden?”
Wat zou het toch heerlijk zijn als ik dan tegen die studenten zou schreeuwen: “Zoek het uit!” Dat zal ik natuurlijk nooit doen, maar waarom eigenlijk niet? Zijn we misschien bang om studenten op hun eigen verantwoordelijkheid aan te spreken?
Na langdurig zelfonderzoek heb ik besloten om hier toch enige zelfcompassie aan de dag te leggen, want het gaat hier om een fenomeen dat breder gezien moet worden dan mijn eigen persoontje of de Universiteit voor Humanistiek. We leven in een krampachtige tijd en kennelijk is het een doodzonde als je de studenten onzekerder maakt dan ze al zijn.
Ik verbaas mij iedere keer weer over hun verlangen naar controle en zekerheid. Studenten willen weten waar ze aan toe zijn en natuurlijk hebben ze een punt. Studeren kost geld en het is de taak van docenten om hun studenten duidelijk te maken wat er van hen verwacht wordt. De tentamenvragen moeten in lijn zijn met de leerdoelen die in het werkboek geformuleerd zijn en die leerdoelen moeten één op één aansluiten op de eindtermen van de studie.
Docenten moet hun leerdoelen zodanig formuleren dat ze Specifiek, Meetbaar, Acceptabel en Realistisch en Tijdgebonden zijn. Op het eerste gezicht valt hier weinig tegenin te brengen. Studenten schreeuwen moord en brand als niet helemaal duidelijk is wat er van hen verwacht wordt. Dus de studenten lijken zelf om die duidelijkheid te vragen.
Maar laten het nu uitgerekend de studenten van de redactie van Zindroom zijn die mij uitdagen om het avontuur aan te gaan. Zoek het uit! Ik put hoop uit deze oproep. Is er onder studenten meer verlangen naar avontuur dan zij over het algemeen laten zien?
Als ik nadenk over de verschillen tussen het studeren in deze tijd en mijn studententijd, dan durf ik te zeggen dat het studeren toen avontuurlijker was dan nu. Nu spreken studenten over “school” en dat was in mijn tijd ondenkbaar. Er was een wereld van verschil tussen de vrijheid die wij op de universiteit mochten ervaren en het dwangbuis van de middelbare school. We kregen meer tijd om te lummelen, te mijmeren en creatief bezig te zijn dan de studenten van nu. Er waren toen geen presentielijsten en studentenevaluaties. Natuurlijk was het studeren toen minder efficiënt dan nu en dat had zo zijn nadelen. Maar de studenten van toen kregen veel meer tijd om echt iets uit te zoeken dan de studenten van nu. Er was meer ruimte voor zelfontplooiing, maar die ruimte moest je wel benutten.
Ik herinner mij dat ik er tijdens mijn filosofiestudie voor koos om niet alleen te lezen wat je moest lezen. Ik las om die verplichte literatuur heen. Een van mijn mooiste herinneringen was de module over Kant die ik bij een van de grootste kantkenners van Nederland volgde. Als hij zei dat je iets uit moest zoeken, dan bedoelde hij dat je zo precies mogelijk moest lezen wat Kant zelf geschreven had. Onze docent liet ons bepaalde passages heel nauwkeurig lezen, maar ik vond dat hij te nauwkeurig te werk ging. Volgens mij was het op deze manier onmogelijk om door de bomen het bos te zien en daarom besloot ik het werk Kritik der reinen Vernunft integraal te gaan lezen. Daarvoor nam ik drie maanden de tijd. Het werd zomer en het werd warm in de stad. Ik had in de maanden wel veel aantekeningen gemaakt, maar er lag nog niet eens een opzet voor een paper.
Toen het hartje zomer was, besloot ik met een paar oude vrienden op vakantie te gaan. Wij maakten een lange wandeling door de Alpen en tijdens het lopen kreeg ik ingevingen voor mijn paper over het werk van Kant. Het ging steeds meer stromen in mijn hoofd en ik voelde de noodzaak om te gaan schrijven. Ik moest terug naar die warme stad. Hierbij nam ik voor lief dat ik een spelbreker was. We zouden namelijk een maand gaan lopen, maar na twee weken ging ik dus terug naar huis om mijn paper over Kant te schrijven.
Ik zag het grote filosofische systeem voor mij en ik meende precies te zien wat het fundamentele punt was waarop Kant zichzelf tegenspreekt. Die tegenspraak was fascinerend. Terwijl hij in zijn weerlegging van de godsbewijzen aantoont dat het onmogelijk is om het bovenredelijke te beredeneren, komt hij uiteindelijk toch met een Godsbewijs aanzetten. Die inconsequentie probeerde ik te doordenken en ik schreef hierover een paper die ik als een van de hoogtepunten van mijn studietijd beschouw. Dit paper schreef ik helemaal uit mijn hoofd en ik had nergens een voetnoot in mijn paper ogenomen.
Natuurlijk was ik zeer benieuwd wat de Kantkenner van mijn werk zou vinden. Hij nodigde mij bij hem thuis uit om mijn paper te bespreken. Toen we eenmaal in zijn studeerkamer zaten, leek hij geen spaan van mijn tekst heel te laten. De Kantkenner vond het schandalig dat ik van alles over Kant schreef zonder precies naar passages in zijn tekst te verwijzen.
Deze afbraaksessie duurde een halve dag. We namen mijn hele tekst van zin tot zin door en als ik weer iets over Kant schreef dat ik niet gestaafd had met literatuurverwijzingen, dan riep hij weer met overslaande stem: “Zoek op!”. Braaf ging ik dan weer in Die Kritik der reinen Vernunft bladeren en lezen. Ik voelde mij een hond die tot gekwordens toe achter het balletje van zijn baas aanrende, maar overheersend was toch mijn respect voor deze geleerde die zo veel tijd nam om mij iets duidelijk te maken. De Kantkenner liet mij pas naar huis gaan toen het al volop avond was geworden.
Bij het afscheid gaf hij mij twee beoordelingen: twee keer een negen. Daar kon ik natuurlijk geen bezwaar tegen maken, maar ik liet wel merken dat ik verbaasd was. Hij had alleen maar kritiek op mijn werk uitgeoefend en toch gaf hij mij het dubbele aantal studiepunten. En dan dat extreem hoge cijfer. Hoe moest ik dat verklaren? Wat hij toen zei, werd pas later duidelijk voor mij: “Voor een student die zo veel kan, kan ik alleen maar op precisie wijzen.”
“Maar, “ vroeg ik aan de Kantkenner, “Accepteren ze bij de administratie dat ik twee keer zo veel studiepunten krijg voor deze module als er voor staat? “
“Ach,” zie de Kantkenner, “jij met je regeltjes. Zoek het uit!” En toen gooide hij de voordeur in het slot. Toen ik thuis kwam, zag ik een kaart van mijn vakantievrienden op de deurmat liggen. Op het ansichtkaartje las ik dat zij stenen hadden gevonden die ouder waren dan de oudste wijsheid die ik in mijn filosofiestudie aan het zoeken was.